ECLI:NL:GHDHA:2016:3026

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
BK-16/00098
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van ontslagvergoeding en de kwalificatie als belast loon

In deze zaak gaat het om de vraag of de Inspecteur het bedrag van € 5.268, dat door Stichting [Y] aan mevrouw [X] is betaald, terecht heeft gerekend tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende. De zaak is aanhangig gemaakt na een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De Inspecteur had eerder een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd, waarbij het belastbare inkomen was vastgesteld op € 16.137. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat het bedrag van € 5.268 een ontslagvergoeding betreft en derhalve niet tot het belastbare loon zou moeten worden gerekend. De Inspecteur daarentegen stelt dat het bedrag als loon moet worden aangemerkt, ongeacht de kwalificatie als ontslagvergoeding. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende geen nieuwe feiten heeft aangedragen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en stelt dat belanghebbende de mogelijkheid heeft om een verzoek tot kwijtschelding of betalingsregeling in te dienen bij de Ontvanger, maar dat dit niet kan worden verzocht in het kader van het hoger beroep tegen de belastingaanslag. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00098

Uitspraak van 28 september 2016

in het geding tussen:

mevrouw [X] te ’ [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 5 januari 2016, nummer SGR 15/7106, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.137 (hierna: de aanslag). Bij gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 9 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking)
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 juli 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft op 4 mei 2013 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 gedaan. In de aangifte is onder meer het volgende vermeld.
Uitkeringsinstantie
Loonheffing
Loon
Loon, uitkering ZW en andere
inkomsten uit tegenwoordige db
UWV (ziektewet)
1.603
Pensioen, AOW,WAO, bijstand etc.
uit vroegere db
GSD Den Haag
1.663
9.266
Inkomen box 1
10.869
3.2.
De Belastingdienst heeft van Stichting [Y] (hierna: [Y] ) een opgave van in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2012 door [Y] aan belanghebbende betaald bedrag van € 5.268 ontvangen. In de opgave wordt geen melding gemaakt van op het bedrag ingehouden loonheffing. Belanghebbende heeft het van [Y] ontvangen bedrag niet vermeld in haar aangifte voor 2012. In 2010 en 2011 heeft belanghebbende ook betalingen van [Y] ontvangen. In de aangiften voor die jaren heeft belanghebbende deze betalingen wel vermeld.
3.3
Bij brief van 20 mei 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende op de hoogte gebracht van zijn voornemen bij de regeling van aanslag het door belanghebbende aangegeven inkomen uit werk en woning te verhogen met het in de opgave van [Y] vermelde bedrag.
3.4
Met dagtekening 6 juni 2015 heeft de Inspecteur de aanslag opgelegd en de beschikking gegeven. Op 29 juni 2015 is namens belanghebbende een nieuwe aangifte ingediend. Daarin is (opnieuw) geen gewag gemaakt van het in de opgave van [Y] vermelde bedrag. De Inspecteur heeft de nieuwe aangifte in behandeling genomen als een tegen de aanslag gemaakt bezwaar.
3.5
In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de Inspecteur met betrekking tot het door [Y] aan belanghebbende betaalde bedrag van € 5.268 nog het volgende gemeld:
“Op 16 oktober 2015 heb ik telefonisch contact gehad met mevrouw [A] van de afdeling salarisadministratie van het [ [Y] ]. Zij vertelde mij dat de gegevens op de opgave van looninkomsten, zoals deze bij de Belastingdienst bekend is, kloppen met haar administratie. Zij vertelde ook dat belanghebbende per 1 juni 2012 uit dienst is getreden en dat belanghebbende in april 2012 nog looninkomsten heeft ontvangen. Tenslotte vertelde zij dat belanghebbende in de maand juni 2012 met terugwerkende kracht nog een aantal uren over de maand 2012 uitbetaald heeft gekregen en een beëindigingsvergoeding”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur het in de opgave van [Y] vermelde bedrag van € 5.268 terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende heeft gerekend.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [Y] heeft haar het bedrag van € 5.268 betaald als ontslagvergoeding. Een ontslagvergoeding behoort niet tot het belaste loon. Zo het bedrag van € 5.268 wel tot het belaste loon moet worden gerekend, dient de Belastingdienst de daarover verschuldigde belasting kwijt te schelden. Belanghebbende kan immers, gelet op haar inkomenspositie (op bijstandsniveau), de over het bedrag van € 5.268 geheven belasting niet opbrengen; zij wordt door de belastingheffing veel te zwaar getroffen.
4.3.
De Inspecteur beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Uit de door [Y] verstrekte opgave blijkt dat belanghebbende van [Y] een bedrag van € 5.268 aan loon heeft ontvangen. Ook een beëindigings- of ontslagvergoeding is belast. Dit zou anders kunnen zijn indien de betaling van € 5.268 strekte tot vergoeding van door belanghebbende geleden (immateriële) schade, maar dat heeft belanghebbende, zo zij het al heeft gesteld, niet aannemelijk gemaakt. Indien belanghebbende meent in aanmerking te komen voor kwijtschelding van de over het bedrag van
€ 5.268 verschuldigde belasting, kan zij een verzoek daartoe indienen bij de Ontvanger. Ook kan belanghebbende de Ontvanger verzoeken om een betalingsregeling te treffen.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een, berekend naar het in haar aangifte vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning, en vernietiging van de beschikking.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder.
"(…)
1. Blijkens een opgave van looninkomsten van Stichting [Y]
( [Y] ) heeft eiseres in 2012 een bedrag van € 5.268 ontvangen. Dit bedrag bestaat uit loon en een beëindigingsvergoeding. Volgens de salarisadministratie van [Y] is eiseres per 1 juni 2012 uit dienst getreden.
2. In geschil is of het voornoemde bedrag terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres is gerekend. Eiseres stelt dat de beëindigingsvergoeding geen belast loon vormt
3. Ingevolge artikel 3.81 van de Wet IB 2001 en artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is loon al hetgeen uit dienstbetrekking of een vroegere
dienstbetrekking wordt genoten. Eiseres heeft niet aangegeven welk bedrag als
beëindigingsvergoeding is toegekend, noch op welke grond deze niet belast zou zijn.
Gesteld noch gebleken is dat de beëindigingsvergoeding (deels) betrekking heeft op een ander element dan te derven inkomsten (bijvoorbeeld immateriële schadevergoeding). Het bedrag is dan ook terecht in de heffing betrokken.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
(…)"

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing en de gronden waarop zij berust tot de zijne. Daaraan voegt het Hof nog het volgende toe.
Is belanghebbende over het bedrag van € 5.286 belasting verschuldigd?
7.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen niet eerder aangeleverde feiten gesteld die, indien aannemelijk bevonden, het Hof tot een ander oordeel hadden kunnen brengen. Belanghebbende heeft, naar haar gemachtigde ter zitting van het Hof heeft bevestigd, geen andere reden voor haar standpunt dat het bedrag van € 5.268 niet kan worden belast dan dat het om een ontslagvergoeding gaat. Ook indien deze kwalificatie van het bedrag van € 5.286 juist is – het Hof laat dit in het midden – neemt zulks niet weg dat het bedrag als belast loon moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft geen feiten gesteld die, indien aannemelijk, mee zouden kunnen brengen dat het bedrag van € 5.268 geheel of gedeeltelijk als vrijgesteld loon in de zin van (een van) de desbetreffende bepalingen in de Wet op de loonbelasting 1964 dient te worden aangemerkt.
Kwijtschelding en/of betalingsregeling
7.3.
Het staat belanghebbende vrij de Ontvanger te verzoeken een betalingsregeling te treffen en/of haar gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de over het bedrag van € 5.268 verschuldigde belasting te verlenen. De Inspecteur is niet bevoegd om op een dergelijk verzoek te beslissen. Evenmin kan in een (hoger) beroep dat is ingesteld tegen een door de Inspecteur opgelegde belastingaanslag om een betalingsregeling en/of kwijtschelding van belasting worden verzocht. Indien belanghebbende (alsnog) een verzoek om een betalingsregeling en/of een kwijtscheldingsverzoek indient kan tegen de op dat verzoek door de Ontvanger te nemen beslissing ingevolge artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, geen (hoger) beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 28 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.