10.2.Bij het hiervoor gegeven oordeel neemt de rechtbank de volgende door [de Inspecteur] gestelde en door [belanghebbende] niet weersproken feiten en omstandigheden in aanmerking. De jaaropgave 2012 van [C] vermeld als datum indiensttreding 1 juni 2012 terwijl [belanghebbende] heeft verklaard niet eerder dan op 1 september 2012 in dienst van [C] te zijn getreden. Voorts heeft [C] in 2011 geen loonheffingen afgedragen en ook geen aangifte voor de loonheffingen gedaan. Het op de loonstrook vermelde loonbelastingnummer […] behoort ook niet toe aan [C] maar aan een vennootschap genaamd [G] BV en dit loonbelastingnummer is sinds 29 juli 2010 niet langer actief. [C] is opgericht 1 november 2012 en gestaakt per 2 april 2013 en het aan [C] toegekende fiscaalnummer is nooit actief geweest voor de loonheffingen. Tot slot acht de rechtbank van belang dat geen sprake is van een (schriftelijke) arbeidsovereenkomst.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft [de Inspecteur] terecht geen inkomsten uit dienstbetrekking in aanmerking genomen en heeft hij terecht geen loonheffing verrekend.
12. [ Belanghebbende] heeft in de aangifte als inkomsten uit eigen woning een eigenwoningforfait aangegeven van € 1.631 en daarop een bedrag van € 9.272 aan betaalde hypotheekrente in mindering gebracht. Niet in geschil is dat de woning in het jaar 2012 een eigen woning voor [belanghebbende] vormde als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet). [De Inspecteur] heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van [belanghebbende] dat hij, gelet op het bepaalde in het echtscheidingsconvenant, het volledige bedrag aan hypotheekrente in mindering mag brengen op zijn inkomen. Partijen verschillen nog slechts van mening over de vraag of hierop de rente over de periode van 1 oktober 2012 tot de datum van transport van de woning (€ 1.098) in mindering mag worden gebracht. [De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat uit de nota van afrekening blijkt dat [belanghebbende] daarvoor van de koper van de woning een vergoeding heeft ontvangen zodat in zoverre geen sprake is van drukkende kosten.
13. Ingevolge 3.110 van de Wet zijn - voor zover hier van belang – belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.
14. Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet zijn - voor zover hier van belang - de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag van renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning.
15. Uit de gedingstukken blijkt dat [belanghebbende] tot aan de datum van transport van de woning een bedrag van € 9.300 (€ 9.272 + € 28) aan rente heeft betaald. Blijkens de afrekening van de notaris heeft [belanghebbende] een rentevergoeding van € 1.098 ontvangen over de periode 1 oktober· 2012 tot datum van transport, zodat per saldo als drukkende uitgaven resteert een bedrag van € 8.202. Het negatief saldo uit eigen woning bedraagt derhalve € 6.571 (€ 8.202
-1-€ 1.631).
16. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet zijn - voor zover van belang - uitgaven voor specifieke zorgkosten, uitgaven wegens ziekte of invaliditeit die gedaan zijn voor genees- en heelkundige hulp, vervoer, farmaceutische hulpmiddelen op voorschrift van een arts en andere hulpmiddelen, alsmede diëten.
17. Ingevolge het bepaalde in atiikeI6.18, eerste lid, sub e, van de Wet worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten niet aangemerkt de uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig eigen risico als bedoeld in artikel 1, onderdelen g en h, van de Zorgverzekeringswet.
18. Op [belanghebbende] rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gedaan welke voor aftrek in aanmerking komen. [belanghebbende] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde kosten in 2012 niet vielen onder het eigen risico van de zorgverzekering. De door [belanghebbende] betaalde premie voor zijn zorgverzekering komt niet voor aftrek in aanmerking omdat aftrek van dergelijke uitgaven is uitgesloten in artikel 6.18, eerste lid, onderdeel b, van de Wet. Gelet hierop heeft [belanghebbende] geen recht op aftrek wegens specifieke zorgkosten.
Resultaat uit overige werkzaamheden
19. [ de Inspecteur] heeft € 34.162 als resultaat uit overige werkzaamheden in de belastingheffing betrokken. Het gaat hierbij om contante stortingen die [belanghebbende] in de maanden januari tot en met oktober op een tweetal bankrekeningen heeft gedaan en om het van [C] ontvangen brutoloon ten bedrage van € 4.092 over de maand december 2012. [de Inspecteur] heeft deze bedragen in aanmerking genomen als te zijn genoten uit enige - zij het onbekende - bron van inkomen. [belanghebbende] heeft daartegen - kort gezegd - aangevoerd dat hij het geld van de stortingen heeft geleend van vrienden en kennissen. De rechtbank acht [belanghebbende] er met hetgeen hij heeft aangevoerd niet in geslaagd aan te tonen dat het standpunt van [de Inspecteur] met betrekking tot de stortingen onjuist is. Dat [belanghebbende] de betrokken bedragen heeft geleend acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu dit op geen enkele wijze nader is onderbouwd. Ter zitting heeft [de Inspecteur] erkend dat niet het brutobedrag van € 4.092, maar de nettobetaling van (afgerond) € 2.683 in de belastingheffing moet worden betrokken, zodat de totale correctie moet worden verminderd tot een bedrag van € 32.753.
20. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat partijen over en weer afstand hebben gedaan van het recht op partneralimentatie. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat [belanghebbende] in de woning mocht blijven wonen en dat hij vanaf dat moment zou zorgdragen voor betaling van alle aan de woning verbonden lasten. Dit betekent dat, anders dan [de Inspecteur] stelt, geen sprake is van alimentatie in de vorm van woongenot als bedoeld in artikel 3.101, tweede lid, van de Wet.
21. Zoals [de Inspecteur] terecht aanvoert staat het hem vrij om met betrekking tot het vervallen van de inkomsten uit tegenwoordige arbeid en de hypotheekrente een beroep te doen op interne compensatie (zie HR 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AVI227). Dit houdt in dat correcties die bij het vaststellen van de aanslag niet zijn toegepast, alsnog in aanmerking kunnen worden genomen, voor zover dit niet leidt tot een hogere aanslag. Voor toepassing van het leerstuk van interne compensatie is niet vereist dat sprake is van verzwegen inkomsten.
22. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning
als volgt moet worden berekend:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 22.750
Af: vervallen inkomsten uit tegenwoordige arbeid - 30.766 -/-
restant persoonsgebonden aftrek 2011 - 1.350 -/-
Bij: correctie eigen woning - 1.070
correctie specifieke zorgkosten - 286
resultaat overige werkzaamheden
- 32.753
Belastbaar inkomen na correcties € 24.743
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor
vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”