ECLI:NL:GHDHA:2016:3025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
BK-16/00106
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van belastbaar inkomen uit werk en woning en de beoordeling van inkomsten uit overige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2012 heeft vastgesteld op € 24.743. De Inspecteur van de Belastingdienst had eerder een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 29.327. Belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat de Inspecteur ten onrechte bedragen als resultaat uit overige werkzaamheden tot zijn inkomen had gerekend. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar de Inspecteur heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank bestreden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende was in 1993 gehuwd en is in 2010 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat belanghebbende de lasten van de woning zou dragen. De Inspecteur heeft een voorlopige aanslag opgelegd en belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV ingediend. De Inspecteur heeft vervolgens een aanslag opgelegd, waarbij hij bepaalde inkomsten uit arbeid en overige werkzaamheden in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende verklaard dat hij bedragen op zijn bankrekening heeft gestort die hij van een opdrachtgever had ontvangen. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht geen inkomsten uit dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen, maar dat de door belanghebbende gestorte bedragen wel degelijk als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 15.843 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig gewijzigd. De Inspecteur is gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00106

Uitspraak van 28 september 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 14 januari 2016, nummer SGR 15/5947 betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.327 (hierna: de aanslag). Met de aanslag is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd een beschikking waarbij belanghebbende € 761 in rekening is gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft het tegen de aanslag en de beschikking
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake is een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 24.743, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig gewijzigd en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. .

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 124,00 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 juli 2016. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende is [in] 1993 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [Y] . Bij beschikking [in] 2010 heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen hen de echtscheiding uitgesproken. In het aan deze beschikking gehechte echtscheidingsconvenant is onder meer bepaald dat belanghebbende onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, dat partijen over en weer afstand doen van het recht van partneralimentatie, dat de echtelijke woning [A] te [B] (hierna: de woning) zal worden verkocht en dat belanghebbende tot de levering na verkoop van de woning daarin zal blijven wonen en na februari 2010 alle aan de woning verbonden lasten zal dragen. De woning is op 31 augustus 2012 verkocht en op 8 november 2012 aan de koper geleverd.
3.2.
Tot de stukken van het geding behoort een “loonberekening”, die onder meer de volgende gegevens bevat:
[C]
[D]
[E]
[X]
[A]
[B]
(…)
Service Manager
(…)
Datum in dienst
Tabel
01-06-2012
Wit
43 Zakelijke dienstverlening I
(…)
Loondatum: 31-12-2012
(…)
Loon december 2012
8% Reservering bruto vakantiegeld
€ 327,26
(…)
Netto loon, met loonheffingskorting
€ 2.683,03
3.3.
Uit een door [F] opgemaakt rekeningafschrift, gedateerd 31 december 2012, blijkt dat het zo-even genoemde bedrag van € 2.683,03 onder vermelding van “salaris december 2012” op 28 december 2012 naar een ten name van belanghebbende en zijn ex-partner staande bankrekening is overgemaakt door [G] B.V., [D] , [E] .
3.4.
Tot de stukken van het geding behoort een “jaaropgave 2012 werknemer”, die onder meer de volgende gegevens bevat:
[C]
[D]
[E]
[X]
[A]
[B]
(…)
Service Manager
(…)
Datum in dienst: 01- 06-2012
Fiscaal loon
€ 30.677
Loonheffing
€ 9.805
3.5.
[C] was een handelsnaam van zowel [G] B.V. als [H] te [E] . [G] B.V. is per 28 maart 2013 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
3.6.
Uit door [F] aan de Inspecteur verstrekte en door deze overgelegde dagafschriften volgt dat van 1 januari tot en met 31 oktober 2012 op bankrekening […] ten name van belanghebbende en zijn ex-partner en op bankrekening […] ten name van belanghebbende stortingen zijn gedaan van in totaal respectievelijk € 15.720 en € 14.350.
3.7.
Het door [F] aan de Inspecteur verstrekte en door deze overgelegde dagafschrift, gedateerd 27 september 2012 , bevat onder meer de volgende gegevens:
(…)
IBAN
[…]
Datum afschrift
27-09-2012
Aantal bladen
1
(…)
(…)
(…)
(…)
18-09
[…] . [I]
Betreft: Spoedoverboeking
rest bet salaris
8,900,00
18-09
STORTING 18-08-12 09:43 UUR
Geldautomaat […]
[J] [E] (…)
8.900,00
(…)
(…)
(…)
(…)
3.8.
Met dagtekening 16 januari 2012 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.294. De daarover verschuldigde IB/PVV bedroeg € 7.386. Verrekening van loonheffing tot een bedrag van € 10.603 leidde tot een terug te ontvangen bedrag van € 3.217.
3.9.
Belanghebbende heeft op 12 maart 2013 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend. De aangifte houdt – beknopt samengevat – het volgende in:
Loon of uitkering Ziektewet
Naam werkgever(s)
Ingehouden
loonheffing
Loon
Loon, uitkering Ziektewet en
andere inkomsten uit tegenwoordige
dienstbetrekking
[C]
9.805
30.677
Totaal
9.805
30.677
(WOZ)-waarde
wan de woning(en)
Periode
van
Periode
tot en met
Percentage
Adres
Waarde eigen woning
320
1012012
6112012
100
(…)
Totaal inkomsten eigen woning
1.631
Betaalde rente en kosten (hyp) geldleningen
9.272
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning
- 7.641
Aandeel aangever in inkomsten eigen woning
- 7.641
Aftrek specifieke zorgkosten
Kosten medicijnen
56
Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit
55
Genees- en heelkundige hulp
510
Uitgave specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging
621
Grondslag specifieke zorgkosten
111
Verhoging specifieke zorgkosten
45
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten
666
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
380
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
286
3.10.
Met dagtekening 23 mei 2013 is aan belanghebbende een nadere voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een totaalbedrag aan inkomsten box 1 van € 22.750. De daarover verschuldigde IB/PVV bedroeg € 4.221. Dit leidde tot een nadere vaststelling van het terug te ontvangen bedrag op € 5.584.
3.11.
Bij brief van 7 oktober 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht vóór 21 oktober 2014 informatie te verstrekken over de in de aangifte vermelde inkomsten uit loondienst, rente en kosten van geldleningen en specifieke zorgkosten. Op verzoek van belanghebbende is de reactietermijn verlengd tot 19 december 2014. Omdat verstrekking van de gevraagde informatie uitbleef, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief 8 januari 2015 op de hoogte gesteld van zijn voornemen bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV op de in de brief van 7 oktober 2014 genoemde punten af te wijken van de aangifte. Vervolgens heeft de Inspecteur met dagtekening 30 januari 2015 de onder 1.1 vermelde aanslag IB/PVV 2012 opgelegd.
3.12.
Op 9 februari 2015 heeft de Inspecteur van belanghebbende stukken ontvangen. De Inspecteur heeft deze stukken aangemerkt als bezwaarschrift. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft de Inspecteur belanghebbende op 24 februari 2015 verzocht nadere informatie te verstrekken vóór 12 maart 2015. Op verzoek van belanghebbende is de reactietermijn drie keer verlengd. Bij uitspraak van 5 augustus 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Goede procesorde
9. [ Belanghebbende] heeft gesteld dat [de Inspecteur] pas in de beroepsfase bij [F] Bank rekeningoverzichten ten name van [belanghebbende] heeft opgevraagd met als doel deze te gebruiken als onderbouwing van de aanslag. [Belanghebbende] heeft daarom het standpunt ingenomen dat de rekeningoverzichten buiten beschouwing moeten blijven. De rechtbank ziet in deze gang van zaken echter geen onrechtmatig gebruik door [de Inspecteur] van de hem op grond van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) toekomende bevoegdheid. Dat [de heffingsambtenaar] slechts bevoegd is deze stukken op te vragen voordat de aanslag is opgelegd, berust op een onjuiste opvatting over de reikwijdte van artikel 53 AWR. Er is dus geen aanleiding de bankgegevens buiten beschouwing te laten.
Inkomsten uit tegenwoordige arbeid
10. Met betrekking tot de vraag of [de Inspecteur] terecht het loon en de ingehouden loonheffing van [C] BV ( [C] ) buiten beschouwing heeft gelaten, overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
Gelet op het feit dat [de Inspecteur] gemotiveerd heeft betwist dat [belanghebbende] loon uit dienstbetrekking heeft genoten, rust op [belanghebbende] de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij in het jaar 2012 in dienstbetrekking werkzaam is geweest bij [C] en dat hij als zodanig looninkomsten heeft ontvangen waarover [C] loonheffing heeft ingehouden dan wel had moeten inhouden. Ter ondersteuning van zijn stellingen op dit punt heeft [belanghebbende] een door [C] verstrekte jaaropgave 2012 overgelegd met daarop als datum van indiensttreding 1 juni 2012. Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat hij op 1 september 2012 in dienst is getreden van [C] en dat het fiscaal loon vermeld op de jaaropgave pro rata moet worden herrekend. [Belanghebbende] stelt dat de (netto )salarissen over de maanden september 2012 tot en met november 2012 contant aan hem zijn uitbetaald. Na te hebben aangegeven dat hij hier problemen mee
had, heeft [belanghebbende] het (netto)salaris over de maand december 2012 per bank uitbetaald gekregen en heeft hij het dienstverband eind 2012 beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] hiermee, tegenover de gemotiveerde betwisting door [de Inspecteur], niet in zijn bewijslast geslaagd.
10.2.
Bij het hiervoor gegeven oordeel neemt de rechtbank de volgende door [de Inspecteur] gestelde en door [belanghebbende] niet weersproken feiten en omstandigheden in aanmerking. De jaaropgave 2012 van [C] vermeld als datum indiensttreding 1 juni 2012 terwijl [belanghebbende] heeft verklaard niet eerder dan op 1 september 2012 in dienst van [C] te zijn getreden. Voorts heeft [C] in 2011 geen loonheffingen afgedragen en ook geen aangifte voor de loonheffingen gedaan. Het op de loonstrook vermelde loonbelastingnummer […] behoort ook niet toe aan [C] maar aan een vennootschap genaamd [G] BV en dit loonbelastingnummer is sinds 29 juli 2010 niet langer actief. [C] is opgericht 1 november 2012 en gestaakt per 2 april 2013 en het aan [C] toegekende fiscaalnummer is nooit actief geweest voor de loonheffingen. Tot slot acht de rechtbank van belang dat geen sprake is van een (schriftelijke) arbeidsovereenkomst.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft [de Inspecteur] terecht geen inkomsten uit dienstbetrekking in aanmerking genomen en heeft hij terecht geen loonheffing verrekend.
Hypotheekrente
12. [ Belanghebbende] heeft in de aangifte als inkomsten uit eigen woning een eigenwoningforfait aangegeven van € 1.631 en daarop een bedrag van € 9.272 aan betaalde hypotheekrente in mindering gebracht. Niet in geschil is dat de woning in het jaar 2012 een eigen woning voor [belanghebbende] vormde als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet). [De Inspecteur] heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van [belanghebbende] dat hij, gelet op het bepaalde in het echtscheidingsconvenant, het volledige bedrag aan hypotheekrente in mindering mag brengen op zijn inkomen. Partijen verschillen nog slechts van mening over de vraag of hierop de rente over de periode van 1 oktober 2012 tot de datum van transport van de woning (€ 1.098) in mindering mag worden gebracht. [De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat uit de nota van afrekening blijkt dat [belanghebbende] daarvoor van de koper van de woning een vergoeding heeft ontvangen zodat in zoverre geen sprake is van drukkende kosten.
13. Ingevolge 3.110 van de Wet zijn - voor zover hier van belang – belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.
14. Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet zijn - voor zover hier van belang - de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag van renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning.
15. Uit de gedingstukken blijkt dat [belanghebbende] tot aan de datum van transport van de woning een bedrag van € 9.300 (€ 9.272 + € 28) aan rente heeft betaald. Blijkens de afrekening van de notaris heeft [belanghebbende] een rentevergoeding van € 1.098 ontvangen over de periode 1 oktober· 2012 tot datum van transport, zodat per saldo als drukkende uitgaven resteert een bedrag van € 8.202. Het negatief saldo uit eigen woning bedraagt derhalve € 6.571 (€ 8.202
-1-€ 1.631).
Specifieke zorgkosten
16. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet zijn - voor zover van belang - uitgaven voor specifieke zorgkosten, uitgaven wegens ziekte of invaliditeit die gedaan zijn voor genees- en heelkundige hulp, vervoer, farmaceutische hulpmiddelen op voorschrift van een arts en andere hulpmiddelen, alsmede diëten.
17. Ingevolge het bepaalde in atiikeI6.18, eerste lid, sub e, van de Wet worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten niet aangemerkt de uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig eigen risico als bedoeld in artikel 1, onderdelen g en h, van de Zorgverzekeringswet.
18. Op [belanghebbende] rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gedaan welke voor aftrek in aanmerking komen. [belanghebbende] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde kosten in 2012 niet vielen onder het eigen risico van de zorgverzekering. De door [belanghebbende] betaalde premie voor zijn zorgverzekering komt niet voor aftrek in aanmerking omdat aftrek van dergelijke uitgaven is uitgesloten in artikel 6.18, eerste lid, onderdeel b, van de Wet. Gelet hierop heeft [belanghebbende] geen recht op aftrek wegens specifieke zorgkosten.
Resultaat uit overige werkzaamheden
19. [ de Inspecteur] heeft € 34.162 als resultaat uit overige werkzaamheden in de belastingheffing betrokken. Het gaat hierbij om contante stortingen die [belanghebbende] in de maanden januari tot en met oktober op een tweetal bankrekeningen heeft gedaan en om het van [C] ontvangen brutoloon ten bedrage van € 4.092 over de maand december 2012. [de Inspecteur] heeft deze bedragen in aanmerking genomen als te zijn genoten uit enige - zij het onbekende - bron van inkomen. [belanghebbende] heeft daartegen - kort gezegd - aangevoerd dat hij het geld van de stortingen heeft geleend van vrienden en kennissen. De rechtbank acht [belanghebbende] er met hetgeen hij heeft aangevoerd niet in geslaagd aan te tonen dat het standpunt van [de Inspecteur] met betrekking tot de stortingen onjuist is. Dat [belanghebbende] de betrokken bedragen heeft geleend acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu dit op geen enkele wijze nader is onderbouwd. Ter zitting heeft [de Inspecteur] erkend dat niet het brutobedrag van € 4.092, maar de nettobetaling van (afgerond) € 2.683 in de belastingheffing moet worden betrokken, zodat de totale correctie moet worden verminderd tot een bedrag van € 32.753.
Alimentatie
20. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat partijen over en weer afstand hebben gedaan van het recht op partneralimentatie. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat [belanghebbende] in de woning mocht blijven wonen en dat hij vanaf dat moment zou zorgdragen voor betaling van alle aan de woning verbonden lasten. Dit betekent dat, anders dan [de Inspecteur] stelt, geen sprake is van alimentatie in de vorm van woongenot als bedoeld in artikel 3.101, tweede lid, van de Wet.
Interne compensatie
21. Zoals [de Inspecteur] terecht aanvoert staat het hem vrij om met betrekking tot het vervallen van de inkomsten uit tegenwoordige arbeid en de hypotheekrente een beroep te doen op interne compensatie (zie HR 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AVI227). Dit houdt in dat correcties die bij het vaststellen van de aanslag niet zijn toegepast, alsnog in aanmerking kunnen worden genomen, voor zover dit niet leidt tot een hogere aanslag. Voor toepassing van het leerstuk van interne compensatie is niet vereist dat sprake is van
verzwegen inkomsten.
22. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning
als volgt moet worden berekend:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 22.750
Af: vervallen inkomsten uit tegenwoordige arbeid - 30.766 -/-
restant persoonsgebonden aftrek 2011 - 1.350 -/-
Bij: correctie eigen woning - 1.070
correctie specifieke zorgkosten - 286
resultaat overige werkzaamheden
- 32.753
Belastbaar inkomen na correcties € 24.743
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor
vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”

Geschil, standpunten en conclusies

5.1.
In geschil is of de Rechtbank het belastbaar inkomen uit werk en woning terecht (nader) heeft vastgesteld op € 24.473.
Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de Inspecteur de van 1 januari tot en met 31 oktober 2012 op de bankrekening […] ten name van belanghebbende en zijn ex-partner en de bankrekening […] ten name van belanghebbende gestorte bedragen als resultaat uit overige werkzaamheden tot belanghebbendes inkomen uit werk en woning heeft kunnen rekenen.
5.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
5.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar alsmede tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning.
5.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

6.1.
Belanghebbende heeft het oordeel van de Rechtbank dat de Inspecteur terecht geen inkomsten uit dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen in hoger beroep niet betwist. In zijn aangifte heeft belanghebbende geen melding gemaakt van andere door hem in 2012 genoten inkomsten. Niet tussen partijen in geschil is dat belanghebbende in 2012 tot het moment waarop hij de opbrengst van de verkoop van zijn woning ontving, niet over liquide middelen beschikte.
6.2.
Naar het oordeel van het Hof wettigen, mede gelet op hetgeen onder 6.1 is overwogen, de door de Inspecteur overgelegde rekeningafschriften het vermoeden dat de van 1 januari tot en met 31 oktober 2012 op de bankrekening […] ten name van belanghebbende en zijn ex-partner en de bankrekening […] ten name van belanghebbende gestorte bedragen bestaan uit de door belanghebbende in die periode ontvangen vergoedingen voor door hem verrichte werkzaamheden.
6.3.
Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende het zo-even bedoelde vermoeden ontzenuwd voor wat betreft de op het rekeningafschrift van 27september 2012 vermelde storting van € 8.900 (zie onder 4.7). Bij dit oordeel neemt het Hof het volgende in aanmerking.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de storting van € 8.900 ter zitting van het Hof verklaard:
“Ik werkte toen bij een bedrijf in [E] . Mijn opdrachtgever gaf me € 8.900 in contanten mee en vroeg me om dat bedrag op de rekening van mevrouw [I] over te maken. Het ging om loon van een medewerker van het bedrijf. Ik heb het bedrag bij de dichtstbijzijnde bank op mijn bankrekening gestort en nog diezelfde overgemaakt op de rekening van mevrouw [I] . Dit blijkt duidelijk uit het rekeningafschrift van 27 september 2012.”
Het Hof hecht geloof aan deze verklaring. De enkele weerspreking van de verklaring door de Inspecteur brengt, zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, het Hof niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de door de Inspecteur in dit verband genoemde omstandigheid dat mevrouw [I] de partner is van de heer [H] . Veeleer versterkt deze omstandigheid de geloofwaardigheid van de verklaring van belanghebbende dat hij de betaling aan mevrouw [I] niet, zoals de Inspecteur stelt, uit door belanghebbende verdiend inkomen, maar uit aan belanghebbende door een ander ter beschikking gestelde middelen heeft betaald.
6.4.
Hetgeen belanghebbende met betrekking tot de overige stortingen heeft aangevoerd, te weten dat hij de gestorte bedragen van relaties heeft geleend, is zonder nader bewijs, dat ontbreekt, onvoldoende om het onder 6.2 genoemde vermoeden te weerleggen.
6.5.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning
als volgt moet worden berekend:
Door de Rechtbank nader vastgesteld belastbaar
inkomen uit werk en woning € 24.743
Minus het daarin begrepen door belanghebbende op
18 september 2012 op zijn bankrekening gestorte
bedrag van
€ 8.900
€ 15.843

Proceskosten

7.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te gelasten belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 124 te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover daarin de uitspraak op bezwaar is vernietigd en de Inspecteur is opgedragen het in eerste aanleg door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden;
  • vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.843;
  • wijzigt de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • gelast de Inspecteur belanghebbende het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr J.J.J. Engel en mr. W.A.P. Nieuwenhuizen in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 28 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.