ECLI:NL:GHDHA:2016:3000

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
05-10-2016
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieplicht in internationale context

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 5 oktober 2016, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 december 2015. De man, die in Frankrijk woont, verzoekt het hof om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, die in 2005 is geboren uit een relatie met de vrouw, die alleen het gezag over de minderjarige heeft. De man is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en stelt dat de man zijn verplichtingen niet nakomt en dat de minderjarige geen contact met hem wil. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de minderjarige is om een omgangsregeling vast te stellen, gezien de passiviteit van de man en het gebrek aan concrete voorstellen voor contact. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en voegt daaraan toe dat de man zijn adresgegevens en telefoonnummer aan de vrouw moet verstrekken, zodat er een begin kan worden gemaakt met het opbouwen van vertrouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 oktober 2016
Zaaknummer : 200.186.717/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2910
Zaaknummer rechtbank : C/09/486995
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J. Stobbe te Utrecht,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Alam-Khan te Delft.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 2 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 december 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 17 mei 2016 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 30 mei 2016, ingekomen bij het hof op 27 juni 2016, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 31 augustus 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 31 juli 2014, 24 maart 2015 en 20 augustus 2015 van de rechtbank Den Haag en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 31 juli 2014 heeft de rechtbank [naam 1] benoemd tot bijzondere curator over de na te noemen minderjarige.
Bij de beschikking van 24 maart 2015 heeft de rechtbank - voor zover in dit hoger beroep van belang - een voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige bepaald en iedere verdere beslissing ten aanzien van de vervangende toestemming erkenning en de omgangsregeling aangehouden.
Bij de beschikking van 20 augustus 2015 heeft de rechtbank partijen verwezen naar het Expertisecentrum Haaglanden voor toeleiding en doorverwijzing naar het traject Ouderschap Blijft voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de man en de minderjarige en de zaak voor het overige aangehouden.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man tot vervangende toestemming tot erkenning en tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de vrouw en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • uit de vrouw is de minderjarige [naam 2] [in] 2005 te [geboorteplaats] geboren, hierna te noemen de minderjarige;
  • de vrouw heeft alleen het gezag over de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt) met betrekking tot de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel het beroep van de man af te wijzen.
4. De man voert het volgende aan. Hij is wel degelijk verschenen op de eerste afspraak voor contact met de minderjarige, maar de vrouw heeft het contact geweigerd, omdat de man naar haar mening te laat was. Het Expertisecentrum heeft meegedeeld dat het behandelingstraject zeer intensief is (minimaal zes maanden) en dat uitgegaan wordt van wekelijks contact en evaluatie. Dit traject is dan ook niet geschikt, omdat de man slechts een keer per maand naar Nederland kan komen. De man wijst op het feit dat van de rechter een actieve opstelling wordt verlangd om het recht op family life tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken.
5. De vrouw stelt dat de man een uur te laat kwam op de afspraak en dat hij daarna ongevraagd bij haar op de stoep stond, hetgeen leidde tot heftige discussies waar de minderjarige bij was. Dit heeft wederom zijn littekens achtergelaten bij de minderjarige, die al vanaf het begin had gezegd dat zij geen contact met de man wilde hebben. Desalniettemin heeft de vrouw ingestemd met omgang via Ouderschap Blijft, maar de man liet het wederom afweten. De man schept verwachtingen die hij vervolgens niet vervult. De minderjarige is teleurgesteld in haar vader en heeft ook tegenover de advocaat van de vrouw verklaard geen contact met hem te willen hebben. Zij heeft hem sinds haar vierde jaar niet meer gezien - op voormeld incident na - en spreekt zijn taal niet. De vrouw noch de minderjarige beschikt over enige adres- of telefoongegevens van de man. Mocht het hof desondanks van mening zijn dat nog een poging gewaagd moet worden, dan ziet de vrouw geen andere optie dan een onderzoek door de raad.
6. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel is gekomen en maakt dit tot het zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. De man stelt contact te willen hebben met de minderjarige, maar laat ook in hoger beroep na om zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling te concretiseren. Hij is ook niet persoonlijk ter zitting verschenen om zijn standpunt nader toe te lichten. Gebleken is dat, nadat de eerste afspraak is mislukt door het te laat komen van de man, verder geen voorstellen zijn gedaan om tot een ontmoeting te komen. Niet gemotiveerd weersproken is dat de man niets van zich laat horen, zelfs niet op de verjaardag van de minderjarige, en ook de door hem toegezegde financiële bijdrage aan de minderjarige van € 25,- per maand maakt hij niet over. Voorts is ter zitting gebleken dat de man nog geen stappen heeft ondernomen om tot erkenning van de minderjarige in Frankrijk over te gaan. Onder deze omstandigheden acht het hof het evenals de rechtbank niet in het belang van de minderjarige om thans een concrete omgangregeling vast te stellen.
7. Ten overvloede overweegt het hof als volgt. De minderjarige is thans elf jaar oud. Voor haar ontwikkeling is het van groot belang dat zij weet wie haar vader is en dat hij betrokken is bij haar leven. Van ouders mag verwacht worden dat zij aan deze verantwoordelijkheid passende invulling geven. Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen, zoals ter zitting besproken, elkaar tweemaal per jaar zullen informeren, eerst de man de minderjarige over zichzelf, en dan de vrouw de man over belangrijke zaken de minderjarige betreffende, telkens voorzien van goedgelijkende foto’s. Nu gebleken is dat de vrouw niet over adresgegevens van de man beschikt, dient de man de vrouw hiervan te voorzien, alsmede van het telefoonnummer waarop hij te bereiken is. Door elkaar wederzijds te informeren, kan een begin worden gemaakt aan de opbouw van vertrouwen over en weer, hetgeen essentieel is voor het realiseren van een omgangsregeling op termijn.
8. Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en ter aanvulling daarop:
bepaalt dat de man aan de vrouw zijn adresgegevens, telefoonnummer en informatie over hemzelf zal verstrekken, waarna de vrouw de informatie zal verstrekken aan de man als nader in deze beschikking omschreven, derhalve tweemaal per jaar.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, F.R. Salomons en N.P.C. van Wijk, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2016.