Omvang nalatenschap erflaatster en erflater
23. Het hof overweegt als volgt. De vader van partijen (hierna: erflater) is op [in] 1999 overleden. Erflater was getrouwd met erflaatster in de wettelijke gemeenschap van goederen.
24. Erflater heeft bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft de zogeheten ouderlijke boedelverdeling gemaakt.
25. De erfgenamen van erflater hebben daardoor op erflaatster een vordering in geld gekregen welke vordering rentedragend is.
26. Na het overlijden van erflater is er geen boedelbeschrijving gemaakt en er is geen aangifte voor (destijds) het recht van successie gedaan. Dat dit niet is gebeurd komt ook voor rekening en risico van appellant.
27. Voor de vaststelling van de vordering van de erfgenamen op erflaatster (nalatenschapsschuld) dient derhalve alsnog een boedelbeschrijving te worden gemaakt van de nalatenschap van erflater per 17 september 1999. Eveneens is relevant de waarde van de boedelbestanddelen.
28. Partijen zijn verdeeld over de omvang van de nalatenschap van erflater alsmede zijn zij verdeeld over de waarde daarvan. Een belangrijk geschilpunt tussen partijen is de waarde van de woning te [plaatsnaam] aan de [adres] . Daarnaast is in geschil de waarde van de inboedel alsmede de omvang van de banksaldi.
29. Appellant is van mening dat de waarde van de hiervoor genoemde woning moet worden gesteld op een bedrag van € 178.789.
30. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft onder meer gesteld dat de WOZ-waarde van de woning was NLG 194.000. Voorts heeft zij in punt 10 gesteld: “Ook [volgt naam] is uitgegaan van de waarde NLG 194.000,00 bij de (overlijdens) aangifte Inkomstenbelasting 1999.”.
31. Het hof overweegt als volgt. De omvang en de waarde van de boedelbestanddelen van de nalatenschap van erflater kan niet eenzijdig door geïntimeerde worden vastgesteld. Zij is geen executeur in het testament van erflater.
32. De waarde van de woning te [plaatsnaam] kan niet per 17 september 1999 worden vastgesteld op basis van de WOZ-waarde aangezien de WOZ-waarde in die tijd volstrekt niet overeenkwam met de werkelijke waarde van het goed en slechts een fiscaal doel diende, namelijk de heffing van belasting. De waarde in het economische verkeer per 17 september 1999 zal derhalve door een deskundige moeten worden vastgesteld.
33. Partijen dienen zich bij akte uit te laten of de waarde van de onroerende zaak door een of door drie deskundige(n) moet worden vastgesteld. Voorts dienen partijen zich uit te laten over de waarderingsgrondslag.
34. Appellant kan zich niet verenigen met de omvang van de banksaldi van erflater en erflaatster op het moment van overlijden van erflater. Appellant is van mening dat de banksaldi van erflater en erflaatster, op het moment van overlijden van erflater, bedroeg
€ 49.607,87. Hij verwijst naar een bankafschrift van 28 december 1999.
35. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. In punt 21 van haar memorie van antwoord geeft zij een gemotiveerde onderbouwing voor de omvang van de banksaldi. Zij komt op een saldo van € 39.340,53.
36. Het hof overweegt als volgt. Op appellant rust de bewijslast om aan te tonen dat op de sterfdatum van erflater de banksaldi € 49.607,87 bedroegen. Op basis van de door appellant gestelde gegevens kan het hof niet vaststellen dat de banksaldi € 49.607,87 bedroegen. Dat appellant mogelijk in bewijsnood verkeert kan niet worden aangerekend aan geïntimeerde. Ook op appellant rustte de verplichting om op datum overlijden van erflater een deugdelijke boedelbeschrijving te maken. Door dit niet te doen komt dit voor zijn rekening en risico.
37. Appellant en geïntimeerde zijn ook verdeeld over de waarde van de inboedel van erflater en erflaatster op datum van overlijden van erflater op 17 september 1999. Appellant heeft voor de waarde van de inboedel, sieraden, antiek een aansluiting proberen te vinden bij de verzekerde waarde. De verzekerde waarde was in 1999 NLG 116.000. In de visie van geïntimeerde is de werkelijke waarde een fractie van de verzekerde waarde en wel NLG 40.000.
38. Het hof overweegt als volgt. De wijze waarop geïntimeerde de waarde van de inboedel, sieraden en antiek heeft benaderd acht het hof redelijk en billijk. Naar het oordeel van het hof heeft appellant onvoldoende concrete gegevens aan het hof verstrekt dat het hof tot een ander oordeel had moeten komen. Dit onderdeel van de grief treft dus geen doel.