ECLI:NL:GHDHA:2016:2981

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200.177.445/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake zorgregeling na scheiding met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter heeft bepaald dat zij de zorgregeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan moet nakomen. De man, geïntimeerde, heeft een memorie van antwoord ingediend en zijn eis gewijzigd, waarbij hij verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis. De vrouw stelt dat de man niet in staat is om de zorg voor hun meervoudig gehandicapte dochter te dragen, en wil de zorgregeling fors inperken. Het hof heeft de grieven van de vrouw besproken en geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de man voldoende is toegerust om voor de minderjarige te zorgen. Het hof heeft de grieven van de vrouw gepasseerd en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd. De vrouw heeft geen gronden aangevoerd die de wijziging van de zorgregeling rechtvaardigen, en het hof heeft het bewijsaanbod van de vrouw en haar verzoek om aanvullende producties te overleggen afgewezen. Het hof concludeert dat de veiligheid van de minderjarige niet in het geding is en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de zorgregeling niet in het belang van het kind is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.177.445/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/480579/KG ZA 15-789

arrest d.d. 2 augustus 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 21 september 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 3 september 2015, gewezen tussen de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie en de man als eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar wat de voorzieningenrechter daarover in het bestreden vonnis onder ‘1’ heeft vermeld.
De vrouw heeft in de appeldagvaarding vijf grieven aangevoerd.
De man heeft een memorie van antwoord, tevens houdende wijziging van eis, ingediend en heeft daarbij acht producties overgelegd.
De vrouw heeft vervolgens een akte uitlating ingediend.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Bij arrest in het incident d.d. 16 februari 2016 heeft het hof de incidentele vordering van de vrouw – strekkende tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis – afgewezen.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis bepaald dat de vrouw de in het ouderschapsplan neergelegde zorgregeling moet nakomen en heeft daaraan een dwangsom verbonden. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde – waaronder de vorderingen in reconventie van de vrouw – is afgewezen. Bij vonnis van 15 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter - op verzoek van de man - het bestreden vonnis op de voet van artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in die zin verbeterd dat dit uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
2. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van de man alsnog zal afwijzen en de vordering in reconventie van de vrouw zal toewijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, met bepaling dat de man de wettelijke rente over de proceskosten zal zijn verschuldigd als hij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest zal hebben betaald.
3. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties. De man wijzigt zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij vordert dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
4. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn gehuwd geweest, uit welk huwelijk twee thans nog minderjarige kinderen zijn geboren. Partijen hebben op 10 juli 2012 een ouderschapsplan ondertekend en zijn daarin een zorgregeling overeengekomen, die kort samengevat een weekendregeling, een regeling voor de donderdagmiddag, en een vakantie- en feestdagenregeling inhoudt, op welke dagen de minderjarigen bij de man zullen zijn. Zij hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. De minderjarige [naam kind] , geboren [volgt datum] , is meervoudig zwaar gehandicapt. Zij heeft in [volgt datum] een ingrijpende rugoperatie ondergaan. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man, gelet op zijn thuissituatie, de minderjarige niet de verzorging kan bieden die zij nodig heeft en zij wil om die reden de zorgregeling die de man met [naam kind] heeft fors inperken en wel aldus dat de man [naam kind] voortaan eens per week bij het kinderdagverblijf dan wel haar logeeradres zal bezoeken. Partijen zijn vanaf 2011 voortdurend in procedures verwikkeld. Hun onderlinge verstandhouding is slecht.
Het hof zal hierna in de beoordeling van de grieven waar nodig ingaan op de stellingen van de man.
5. In de eerste grief klaagt de vrouw dat de voorzieningenrechter haar in de gelegenheid had moeten stellen om te reageren op de door de man na de zitting overgelegde producties. Haar was ter zitting een termijn van een week gegeven en zij heeft daarvan uitstel verzocht. Het kortgedingvonnis is al gewezen zonder haar uitstel te verlenen, aldus de vrouw.
6. Het hof overweegt dat aan de vrouw de gelegenheid is gegeven te reageren. Het verzoeken om uitstel om te reageren betekent niet dat de rechter daar slechts instemmend op kan beslissen. De voorzieningenrechter heeft klaarblijkelijk gronden aanwezig geacht om geen uitstel te verlenen. Dit betekent echter niet dat de vrouw niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren. Het hoger beroep heeft voorts mede het doel verzuimen uit de eerste aanleg te herstellen en het procesdebat voort te zetten. De vrouw is daartoe in de gelegenheid in hoger beroep en heeft derhalve geen belang bij deze grief. De eerste grief wordt daarom gepasseerd.
7. Het hof bespreekt de tweede en derde grief van de vrouw tezamen. In de tweede grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat naar het oordeel van de rechtbank blijkt, dat de man voldoende is toegerust met hulpmiddelen ten behoeve van de verzorging van [naam kind] en dat voldoende blijkt dat de man goed is geïnstrueerd door het [het ziekenhuis] over de verzorging van [naam kind] na de operatie. De vrouw uit in deze grief een aantal bedenkingen naar aanleiding van foto’s en concludeert daaruit dat de man niet voldoende is toegerust met hulpmiddelen ten behoeve van de verzorging van [naam kind] en aldus haar veiligheid niet is gewaarborgd. Daarnaast heeft de vrouw zorgen over het feit dat [naam kind] bij een verblijf bij de grootouders van vaderszijde in het bed van de grootvader slaapt. De vrouw stelt verder dat in 2014 een incident heeft plaatsgevonden waarbij de man [naam kind] op de stoep heeft achtergelaten. De vrouw concludeert dat de man niet voldoende is toegerust met hulpmiddelen ten behoeve van de verzorging van [naam kind] en dat hij onvoldoende is geïnstrueerd. In de derde grief voert de vrouw aan dat de zorgregeling zoals die door de rechter in eerste aanleg is bepaald, niet in het belang is van [naam kind] omdat haar veiligheid niet is gegarandeerd.
8. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de man voldoende is toegerust met hulpmiddelen ten behoeve van de verzorging van [naam kind] en dat hij is geïnstrueerd door het [het ziekenhuis] over de verzorging van [naam kind] na de operatie. Dat de man geen instructie zou hebben gevolgd om [naam kind] te kunnen verzorgen na de operatie wordt door de vrouw niet gesteld; zij stelt vraagtekens bij de door de man gevolgde instructie maar onderbouwt niet waar die instructie dan te kort zou schieten. Uit de akte uitlating zijdens de vrouw volgt dat het tillen met een tillift inmiddels niet langer nodig is. Daarmee heeft de vrouw in zoverre geen belang meer bij deze grieven.
De vrouw stelt zorgen te hebben over slapen van [naam kind] in het bed van de grootvader, welke zorgen door de man zijn weersproken en de vrouw onderbouwt niet in welk opzicht dit strijdig zou zijn met het belang van [naam kind] . Het hof passeert dan ook de tweede grief. Ook de derde grief faalt nu uit hetgeen het hof hier overweegt niet tot de conclusie kan worden gekomen dat de veiligheid van [naam kind] niet is gegarandeerd.
9. In de vierde grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft beslist dat de vrouw een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet. De vrouw stelt dat, nu de vordering van de man dient te worden afgewezen, ook deze vordering moet worden afgewezen.
10. Het hof overweegt dat, nu de grieven van de vrouw worden gepasseerd en overigens geen gronden zijn aangevoerd waarom de beslissing van de voorzieningenrechter tot het opleggen van een dwangsom niet juist zou zijn, ook de vierde grief faalt.
11. In de vijfde grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte het meer of anders gevorderde heeft afgewezen. De vrouw staat een zorgregeling voor waarbij de man [naam kind] in het kinderdagverblijf dan wel op het logeeradres kan bezoeken.
12. Het hof overweegt, dat door de vrouw geen gronden zijn aangevoerd om de zorgregeling te wijzigen, nog daargelaten dat voor wijziging van de zorgregeling in het kader van een kortgedingprocedure weinig ruimte bestaat.
13. De vrouw noemt nog een aantal andere omstandigheden waardoor haar vertrouwen in de zorgregeling van de man met de minderjarigen niet groot is, maar die worden, wat daar overigens ook van zij, door de man betwist en zijn door de vrouw niet nader onderbouwd. Het hof gaat daaraan dan ook voorbij.
Bewijsaanbod vrouw en het verzoek nog stukken te mogen overleggen
14. Het bewijsaanbod van de vrouw past niet in het kader van een kortgedingprocedure en voldoet overigens niet aan de daaraan (in hoger beroep) te stellen eisen, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Het hof passeert eveneens het verzoek van de vrouw nog producties over te mogen leggen. De vrouw heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om uit eigen beweging stukken over te leggen. Zij heeft op 21 september 2015 hoger beroep ingesteld en de akte uitlating zijdens de vrouw is ingediend op 22 maart 2016.
Eiswijziging man in hoger beroep: uitvoerbaarverklaring bij voorraad
15. Nu de voorzieningenrechter het bestreden vonnis bij herstelvonnis van 15 oktober 2015 alsnog uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, heeft de man geen belang meer bij zijn gewijzigde eis in hoger beroep zodat deze zal worden afgewezen.
Slotsom; proceskosten
16. De conclusie is, dat, nu de grieven van de vrouw alle worden gepasseerd, het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Het hof acht onvoldoende gronden aanwezig om een van partijen in de kosten te veroordelen en zal de vorderingen hiertoe over en weer afwijzen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis ;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en L.F.A. Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.