ECLI:NL:GHDHA:2016:2980

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200.168.922/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een affectieve relatie en de gevolgen voor de gemeenschappelijke woning en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een affectieve relatie tussen de man en de vrouw, waarbij de gemeenschappelijke woning en een vaststellingsovereenkomst centraal staan. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn vorderingen werden afgewezen. De man vordert dat de vrouw de vaststellingsovereenkomst nakomt en de woning overneemt, alsook dat de opbrengsten van een levensverzekeringspolis gelijkelijk worden verdeeld. De vrouw heeft echter niet voldaan aan haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, wat de man aanvoert als reden voor zijn vorderingen.

Het hof oordeelt dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om de financiering rond te krijgen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. De vrouw heeft alle lasten van de woning op zich genomen en heeft de man vrijgewaarborgd voor de hypothecaire lening. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door de vrouw, waardoor de primaire vorderingen van de man worden afgewezen.

Wel wordt de subsidiaire vordering van de man toegewezen, waarbij de vrouw wordt gelast om mee te werken aan de verkoop van het appartementsrecht. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het arrest wordt uitgesproken op 26 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.168.922/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/467630/ HA ZA 14-690

arrest van 26 juli 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.I.A.P.M. Zwaga te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Eerkes te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 17 april 2015 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis 21 januari 2015 van de rechtbank Den Haag.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De man heeft in de dagvaarding in hoger beroep zijn grieven geformuleerd.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord de grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en hebben arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. De man vordert dat het het gerechtshof moge behagen om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. het bestreden vonnis wordt vernietigd;
II. de vrouw de vaststellingsovereenkomst dient na te komen en de woning dient over te nemen binnen 30 dagen na datum arrest;
III. de verdeling van de opbrengsten van de verzekeringspolis bij helfte zal geschieden;
IV. kosten rechtens;
subsidiair
V. de vrouw, indien zij niet nakomt binnen 30 dagen na datum arrest, zij alle medewerking moet verlenen om de woning te verkopen;
VI. de vrouw, indien zij niet meewerkt aan de verkoop van de woning, zij een dwangsom verschuldigd is van € 100,- per dag of een in goede justitie te bepalen bedrag;
VII. de vrouw, indien de woning wordt verkocht voor minder dan de openstaande schuld, zij het openstaande bedrag dient te voldoen.
3. Het hof zal de eerste grief als laatste bespreken, nu deze grief ziet op hetgeen subsidiair gevorderd wordt. De overige grieven zal het hof, gezien hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken.
4. Het hof stelt het volgende voorop. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben laatstelijk samen in het appartement aan het [adres] te [plaatsnaam] gewoond. De samenleving is geëindigd in oktober 2009. Als niet weersproken staat voorts het volgende vast. Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft de appartementseigenaren van genoemd appartement. Op het appartementsrecht rust een recht van hypotheek van € 275.000,- gevestigd ten behoeve van de ASR Bank N.V. (de hypotheekhouder). Een polis van levensverzekering gesloten met Levensverzekering Maatschappij Stad Rotterdam N.V. (de verzekeraar) is mee verbonden. Deze verzekeringspolis is verpand aan de hypotheekhouder. Partijen zijn op 14 augustus 2012 tijdens een comparitie van partijen ten overstaan van het gerechtshof Den Haag ter schikking van een aldaar aanhangige zaak een overeenkomst aangegaan ter beëindiging van die procedure (hierna: de vaststellingsovereenkomst).
Primaire vorderingen van de man
5. De man vordert in hoger beroep primair dat de vrouw de vaststellingsovereenkomst dient na te komen en de woning dient over te nemen alsmede dat de verdeling van de opbrengsten van de verzekeringspolis bij helfte zal geschieden.
6. De man baseert zijn vorderingen, zo begrijpt het hof, op zijn stelling dat de vrouw is te kort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door niet te voldoen aan de op haar rustende prestatieverplichting (het hof begrijpt: resultaatsverplichting). De man voert daartoe aan dat de vrouw niet heeft voldaan aan de op haar ingevolge de vaststellingsovereenkomst rustende verplichting om de openstaande hypothecaire schuld geheel voor haar rekening te nemen en te betalen (appellant noemt dat : “de prijs”) waardoor de bank de goedkeuring voor vervreemding van het appartement heeft geweigerd. In de vaststellingsovereenkomst was opgenomen dat de woning zou worden overgedragen aan de vrouw, gebaseerd op haar verklaringen dat haar familie haar daar financieel toe in staat zou stellen. De man mocht er dan ook vanuit gaan dat de vrouw zich aan haar verplichting zou houden. De rechtbank is daarbij voorts voorbij gegaan aan de intentie van de man bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, te weten het geheel vrij zijn van enige hypotheekverplichting voor een woning waar hij niet in woont.
7. Het hof oordeelt als volgt. In de vaststellingsovereenkomst van 14 augustus 2012 is opgenomen dat het appartementsrecht zal worden toegedeeld aan de vrouw en dat een akte van verdeling zal worden verleden ten overstaan van een notaris op 1 september 2012 dan wel zo spoedig mogelijk daarna. Kan de akte van verdeling niet op 1 september 2012 worden verleden, dan zal in die akte worden opgenomen dat de vrouw vanaf 1 september 2012 alle lasten, kosten met betrekking tot het appartementsrecht geheel voor haar rekening zal nemen en als een eigen schuld zal voldoen. Hetzelfde geldt voor de hypotheekrente en de premies voor de met de hypotheek verbonden polis. De man zal vanaf 1 september 2012 in het geheel niet meer aan deze kosten en lasten bijdragen. Voorts is opgenomen dat partijen, en in het bijzonder de vrouw, zich verplichten zich tot het uiterste te zullen inspannen dat de hypothecaire geldverstrekker de man ontslaat uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank. Indien de bank de man niet ontslaat, zal de vrouw hem ter zake van deze schuld geheel vrijwaren. De aan de hypotheek verbonden verzekeringspolis zal ten name van de vrouw alleen worden gesteld.
8. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op goede gronden geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst een inspanningsverplichting voor de vrouw met zich brengt, en het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om de financiering van de toedeling aan haar van het aandeel van de man in het appartementsrecht rond te krijgen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Onweersproken staat vast dat de bank niet akkoord is gegaan met de financiële regeling die de vrouw met haar familie had afgesproken. De vrouw heeft zich daarna naar het oordeel van het hof voldoende ingespannen om het appartementsrecht volledig op haar naam te krijgen en de man uit de hoofdelijkheid te laten ontslaan. Dat dit uiteindelijk niet is gelukt maakt niet dat zij is te kort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Als niet weersproken staat voorts vast dat de vrouw met ingang van 1 september 2012 alle lasten met betrekking tot het appartementsrecht voldoet en dat zij de man vrijwaart voor de hypothecaire geldlening. Het hof merkt nog op dat voor het ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid een derde partij, te weten de hypothecaire geldverstrekker, betrokken is zodat geen sprake kan zijn van een resultaatsverplichting van de vrouw.
9. Nu geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst worden de primaire vorderingen van de man afgewezen. Het hof merkt daarbij op dat de verzekeringspolis is verbonden met de hypothecaire geldlening en is verpand aan de bank, zodat ook op die grond een verdeling van de opbrengsten bij helfte, zoals door de man gevorderd, niet mogelijk is.
Subsidiaire vorderingen van de man
10. De man vordert subsidiair dat de vrouw, indien zij de vaststellingsovereenkomst niet nakomt, alle medewerking moet verlenen om de woning te verkopen, met daaraan gekoppeld een dwangsom, en voorts dat de vrouw het openstaande bedrag dient te voldoen indien de woning wordt verkocht voor minder dan de openstaande schuld.
11. Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt de man dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, verdeling nog niet heeft plaatsgevonden. De man voert daartoe aan dat partijen weliswaar een vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend, maar dat daarin expliciet de bepaling is opgenomen dat verdeling zal plaatsvinden middels een bij een notaris op te maken akte. Partijen zijn niet overeengekomen dat de vaststellingsovereenkomst ook de verdeling inhoudt.
12. Het hof is van oordeel dat met de vaststellingsovereenkomst de overeenkomst tot verdeling tot stand is gekomen. Verdelen is doorgaans ook toedelen, maar partijen zijn overeengekomen dat de toedeling nog zal geschieden bij notariële akte. Voor de toedeling van een appartementsrecht eist artikel 3:186 BW immers een levering op dezelfde wijze als voor overdracht is voorgeschreven, waardoor de verdeling wordt voltooid. De overeenkomst tot verdeling is echter reeds tot stand gekomen door de ondertekening door partijen van de vaststellingsovereenkomst. Het staat vast dat de akte van toedeling nog niet is verleden, zodat de overeenkomst tot verdeling nog zou moeten worden nagekomen. Het staat ook vast dat de vrouw de overeenkomst tot verdeling niet kan nakomen, nu de bank voor de toedeling geen toestemming zal geven en de hypothecaire geldlening opeisbaar wordt indien desondanks tot toedeling zal worden overgegaan. Nu de vrouw aldus in verzuim is, is de verdeling niet voltooid, zodat het appartementsrecht goederenrechtelijk nog onverdeeld is. Het hof zal derhalve de subsidiaire vordering van de man om de vrouw te gelasten alle medewerking te verlenen aan verkoop van het appartement, toewijzen.
13. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door de vrouw - de vrouw heeft zich immers ingespannen om de toedeling aan haar te kunnen realiseren - en partijen ieder voor de onverdeelde helft appartementseigenaar zijn, zal bij een verkoop van het appartementsrecht een eventuele restschuld gelijkelijk door partijen gedragen dienen te worden en een eventuele overwaarde door partijen gelijkelijk dienen te worden verdeeld. Voor het opleggen van de verzochte dwangsom ziet het hof in dit stadium geen aanleiding.
Hetgeen voorts subsidiair door de man gevorderd is, wordt derhalve ook afgewezen.
Kostenveroordeling
14. Het hof ziet in de familierechtelijke aard van de procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
15. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 21 januari 2015 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen voor zover daarbij de vordering van de man tot medewerking van de vrouw aan de verkoop van het appartementsrecht is afgewezen en veroordeelt de vrouw mee te werken aan de verkoop van het appartementsrecht, plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam] ;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, L.F.A. Husson en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.