VII. de vrouw, indien de woning wordt verkocht voor minder dan de openstaande schuld, zij het openstaande bedrag dient te voldoen.
3. Het hof zal de eerste grief als laatste bespreken, nu deze grief ziet op hetgeen subsidiair gevorderd wordt. De overige grieven zal het hof, gezien hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken.
4. Het hof stelt het volgende voorop. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben laatstelijk samen in het appartement aan het [adres] te [plaatsnaam] gewoond. De samenleving is geëindigd in oktober 2009. Als niet weersproken staat voorts het volgende vast. Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft de appartementseigenaren van genoemd appartement. Op het appartementsrecht rust een recht van hypotheek van € 275.000,- gevestigd ten behoeve van de ASR Bank N.V. (de hypotheekhouder). Een polis van levensverzekering gesloten met Levensverzekering Maatschappij Stad Rotterdam N.V. (de verzekeraar) is mee verbonden. Deze verzekeringspolis is verpand aan de hypotheekhouder. Partijen zijn op 14 augustus 2012 tijdens een comparitie van partijen ten overstaan van het gerechtshof Den Haag ter schikking van een aldaar aanhangige zaak een overeenkomst aangegaan ter beëindiging van die procedure (hierna: de vaststellingsovereenkomst).
Primaire vorderingen van de man
5. De man vordert in hoger beroep primair dat de vrouw de vaststellingsovereenkomst dient na te komen en de woning dient over te nemen alsmede dat de verdeling van de opbrengsten van de verzekeringspolis bij helfte zal geschieden.
6. De man baseert zijn vorderingen, zo begrijpt het hof, op zijn stelling dat de vrouw is te kort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door niet te voldoen aan de op haar rustende prestatieverplichting (het hof begrijpt: resultaatsverplichting). De man voert daartoe aan dat de vrouw niet heeft voldaan aan de op haar ingevolge de vaststellingsovereenkomst rustende verplichting om de openstaande hypothecaire schuld geheel voor haar rekening te nemen en te betalen (appellant noemt dat : “de prijs”) waardoor de bank de goedkeuring voor vervreemding van het appartement heeft geweigerd. In de vaststellingsovereenkomst was opgenomen dat de woning zou worden overgedragen aan de vrouw, gebaseerd op haar verklaringen dat haar familie haar daar financieel toe in staat zou stellen. De man mocht er dan ook vanuit gaan dat de vrouw zich aan haar verplichting zou houden. De rechtbank is daarbij voorts voorbij gegaan aan de intentie van de man bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, te weten het geheel vrij zijn van enige hypotheekverplichting voor een woning waar hij niet in woont.
7. Het hof oordeelt als volgt. In de vaststellingsovereenkomst van 14 augustus 2012 is opgenomen dat het appartementsrecht zal worden toegedeeld aan de vrouw en dat een akte van verdeling zal worden verleden ten overstaan van een notaris op 1 september 2012 dan wel zo spoedig mogelijk daarna. Kan de akte van verdeling niet op 1 september 2012 worden verleden, dan zal in die akte worden opgenomen dat de vrouw vanaf 1 september 2012 alle lasten, kosten met betrekking tot het appartementsrecht geheel voor haar rekening zal nemen en als een eigen schuld zal voldoen. Hetzelfde geldt voor de hypotheekrente en de premies voor de met de hypotheek verbonden polis. De man zal vanaf 1 september 2012 in het geheel niet meer aan deze kosten en lasten bijdragen. Voorts is opgenomen dat partijen, en in het bijzonder de vrouw, zich verplichten zich tot het uiterste te zullen inspannen dat de hypothecaire geldverstrekker de man ontslaat uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank. Indien de bank de man niet ontslaat, zal de vrouw hem ter zake van deze schuld geheel vrijwaren. De aan de hypotheek verbonden verzekeringspolis zal ten name van de vrouw alleen worden gesteld.
8. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op goede gronden geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst een inspanningsverplichting voor de vrouw met zich brengt, en het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om de financiering van de toedeling aan haar van het aandeel van de man in het appartementsrecht rond te krijgen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Onweersproken staat vast dat de bank niet akkoord is gegaan met de financiële regeling die de vrouw met haar familie had afgesproken. De vrouw heeft zich daarna naar het oordeel van het hof voldoende ingespannen om het appartementsrecht volledig op haar naam te krijgen en de man uit de hoofdelijkheid te laten ontslaan. Dat dit uiteindelijk niet is gelukt maakt niet dat zij is te kort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Als niet weersproken staat voorts vast dat de vrouw met ingang van 1 september 2012 alle lasten met betrekking tot het appartementsrecht voldoet en dat zij de man vrijwaart voor de hypothecaire geldlening. Het hof merkt nog op dat voor het ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid een derde partij, te weten de hypothecaire geldverstrekker, betrokken is zodat geen sprake kan zijn van een resultaatsverplichting van de vrouw.
9. Nu geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst worden de primaire vorderingen van de man afgewezen. Het hof merkt daarbij op dat de verzekeringspolis is verbonden met de hypothecaire geldlening en is verpand aan de bank, zodat ook op die grond een verdeling van de opbrengsten bij helfte, zoals door de man gevorderd, niet mogelijk is.
Subsidiaire vorderingen van de man
10. De man vordert subsidiair dat de vrouw, indien zij de vaststellingsovereenkomst niet nakomt, alle medewerking moet verlenen om de woning te verkopen, met daaraan gekoppeld een dwangsom, en voorts dat de vrouw het openstaande bedrag dient te voldoen indien de woning wordt verkocht voor minder dan de openstaande schuld.
11. Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt de man dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, verdeling nog niet heeft plaatsgevonden. De man voert daartoe aan dat partijen weliswaar een vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend, maar dat daarin expliciet de bepaling is opgenomen dat verdeling zal plaatsvinden middels een bij een notaris op te maken akte. Partijen zijn niet overeengekomen dat de vaststellingsovereenkomst ook de verdeling inhoudt.
12. Het hof is van oordeel dat met de vaststellingsovereenkomst de overeenkomst tot verdeling tot stand is gekomen. Verdelen is doorgaans ook toedelen, maar partijen zijn overeengekomen dat de toedeling nog zal geschieden bij notariële akte. Voor de toedeling van een appartementsrecht eist artikel 3:186 BW immers een levering op dezelfde wijze als voor overdracht is voorgeschreven, waardoor de verdeling wordt voltooid. De overeenkomst tot verdeling is echter reeds tot stand gekomen door de ondertekening door partijen van de vaststellingsovereenkomst. Het staat vast dat de akte van toedeling nog niet is verleden, zodat de overeenkomst tot verdeling nog zou moeten worden nagekomen. Het staat ook vast dat de vrouw de overeenkomst tot verdeling niet kan nakomen, nu de bank voor de toedeling geen toestemming zal geven en de hypothecaire geldlening opeisbaar wordt indien desondanks tot toedeling zal worden overgegaan. Nu de vrouw aldus in verzuim is, is de verdeling niet voltooid, zodat het appartementsrecht goederenrechtelijk nog onverdeeld is. Het hof zal derhalve de subsidiaire vordering van de man om de vrouw te gelasten alle medewerking te verlenen aan verkoop van het appartement, toewijzen.
13. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door de vrouw - de vrouw heeft zich immers ingespannen om de toedeling aan haar te kunnen realiseren - en partijen ieder voor de onverdeelde helft appartementseigenaar zijn, zal bij een verkoop van het appartementsrecht een eventuele restschuld gelijkelijk door partijen gedragen dienen te worden en een eventuele overwaarde door partijen gelijkelijk dienen te worden verdeeld. Voor het opleggen van de verzochte dwangsom ziet het hof in dit stadium geen aanleiding.
Hetgeen voorts subsidiair door de man gevorderd is, wordt derhalve ook afgewezen.
14. Het hof ziet in de familierechtelijke aard van de procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
15. Derhalve wordt als volgt beslist.