ECLI:NL:GHDHA:2016:2974

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
200.174.163/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen is vastgesteld. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarin de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het hof oordeelt dat de vader terecht door de rechtbank is ontvangen in zijn aanvullende verzoek om omgang, dat hij kort voor de mondelinge behandeling heeft ingediend. De grieven van de moeder met betrekking tot de rechtsmacht en de vermeende gebrek aan overeenstemming in eerste aanleg worden niet gehonoreerd, omdat deze te laat en niet op de juiste wijze zijn ingediend. Het hof wijst het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen af, omdat de momenten voor de contactmomenten inmiddels zijn verstreken en de bestreden beschikking niet geschikt is voor een principiële uitspraak over de omgang. De moeder wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure, omdat het hof van oordeel is dat haar hoger beroep nodeloos is geweest, gezien de lopende procedure bij de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 april 2016
Zaaknummer : 200.174.163/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-9882
Zaaknummer rechtbank : C/10/438543
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M.F. Honders te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 28 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 april 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 14 december 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 23 september 2015 een faxbericht met begeleidend V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 21 oktober 2015 een faxbericht met begeleidend V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 30 oktober 2015 een faxbericht met begeleidend V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 14 maart 2016 een faxbericht met begeleidend V-formulier van 13 maart 2016 met bijlagen;
- op 23 maart 2016 een faxbericht met begeleidend V-formulier van 22 maart 2016 met bijlage;
van de zijde van de vader:
- op 21 maart 2016 een faxbericht met begeleidend F-formulier van 18 maart 2016 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 18 februari 2016, ingekomen op 19 februari 2016 het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 23 maart 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ) is voorafgaand aan de mondelinge behandeling afzonderlijk gehoord.
De minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ) heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht voorlopig als volgt zal zijn:
  • de vader stuurt gedurende drie maanden eenmaal per maand een foto van zichzelf en later meerdere foto’s eventueel ook van andere voor de minderjarigen van belang zijnde personen, telkens met een begeleidende brief, geschreven op kindniveau, waarbij geen andere zaken aan de orde zullen komen dan voor de minderjarigen relevante zaken en die geen punten van geschil zijn tussen de ouders;
  • de moeder zal de minderjarigen stimuleren schriftelijk te reageren op de brieven van de vader en een foto van zichzelf mee te sturen – indien nodig zal de moeder dit in het begin zelf doen;
  • op zaterdag 18 juli 2015 zal op een nog nader tussen partijen te bepalen openbare plek in [plaats] een ontmoeting plaatsvinden tussen de vader en de minderjarigen, zulks onder begeleiding van de moeder en haar partner;
  • telkens na één maand vindt op gelijke wijze nog een ontmoeting tussen de vader en de minderjarigen plaats;
  • na drie ontmoetingen zullen de vader en de moeder met elkaar in overleg treden over het vervolg van de contacten tussen de vader en de minderjarigen.
De bovenstaande opbouwregeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 november 2015 in afwachting van berichten van partijen over het verloop van de voorlopig vastgestelde omgangsregeling en uitlatingen over de wijze waarop partijen de procedure wensen voort te zetten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen: [minderjarige] en [minderjarige] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover aan de vader een omgangsrecht met de minderjarigen wordt toegekend.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van haar grieven, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de moeder wordt veroordeeld in de proceskosten van deze procedure ten bedrage van € 1.500,- (PM) voor salaris voor de advocaat, te vermeerderen met griffierechten ter hoogte van € 311,-.
Een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.

Rechtsmacht

4. Op 14 maart 2016 is namens de moeder een brief van 25 januari 2016, die aan de rechtbank Rotterdam is gericht overgelegd, waarin de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam wordt betwist. Ter zitting is namens de moeder ten aanzien van de rechtsmacht het volgende gesteld. De minderjarigen waren vanaf medio 2012 tot december 2014 feitelijk woonachtig te [plaats] . Hoewel de minderjarigen nog wel in [plaats] stonden ingeschreven gingen zij al in [plaats] , België, naar school. Om deze reden was de rechtbank Breda bevoegd om van het geschil kennis te nemen en niet de rechtbank Rotterdam. Indien het hof van oordeel is dat de rechtbank Rotterdam destijds bij het aanbrengen van het verzoek tot omgang in juli 2014 wel bevoegd was, omdat de minderjarigen op dat moment in [plaats] stonden ingeschreven, wordt thans een beroep gedaan op artikel 15 van de Brussel II-bis EG Verordening betreffende onder andere de bevoegdheid tot rechtspraak inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Ingevolge het voornoemde artikel kunnen rechterlijke instanties van een lidstaat die bevoegd zijn om over een geschil te oordelen bij wijze van uitzondering de zaak overdragen aan een gerecht van een andere lidstaat waarmee een minderjarige een bijzondere band heeft, in dit geval hebben de minderjarigen een bijzondere band met België. In dit verband wordt tevens gewezen op artikel 9 Brussel II-bis, waaruit blijkt dat de bevoegdheid van het gerecht dat de zaak in behandeling heeft vervalt na drie maanden nadat de minderjarige op rechtsgeldige wijze is verhuisd. Gelet op het voornoemde verzoekt de moeder om de zaak door te verwijzen naar de daartoe bevoegde rechtbank in België.
5. De vader verweert zich daartegen als volgt. Pas op 25 januari 2016 heeft de moeder de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam betwist. Dit brengt met zich dat in de bestreden beschikking dan ook niet op dit punt is beslist. De vader voert aan dat het hof thans evenmin een beslissing kan geven, omdat er voor het eerst ter zitting een grief met betrekking tot de bevoegdheid is gericht.
6. Het hof stelt voorop dat grieven en veranderingen of vermeerderingen van het verzoek in hoger beroep in beginsel bij verzoek- of verweerschrift dienen te worden aangevoerd of plaats te vinden (vgl. HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154). Deze in beginsel strakke regel lijdt echter onder meer uitzondering indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van het verzoek kan plaatsvinden. Het hof constateert dat de moeder voor het eerst op 14 maart 2016 een grief met betrekking tot de bevoegdheid heeft ingesteld door de brief van 25 januari 2016 over te leggen welke aan de rechtbank Rotterdam is gericht. De grief is dus niet alleen niet op de daarvoor bepaalde wijze aangevoerd, maar ook pas ruim na het verstrijken van de appeltermijn. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van feiten en omstandigheden die deze vertraging rechtvaardigen. In zoverre wordt het beroep verworpen.

Verzoek tot omgang in strijd met de eisen van een goede procesorde?

7. Ter zitting is namens de moeder gesteld dat het verzoek tot omgang pas op de zitting van 19 maart 2014 door de vader is ingediend. Volgens de moeder is dit in strijd met het procesreglement en zij heeft daartegen ook bezwaar gemaakt. De moeder stelt dat dit met zich brengt dat een geldige grondslag ontbreekt voor de tussenbeschikking (de beschikking van 30 april 2015 van de rechtbank Rotterdam) en om deze reden verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen.
8. Namens de vader is aangevoerd dat het aanvullend verzoek om een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vast te stellen reeds op 18 maart 2014 is ingediend.
9. Ingevolge artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. In geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv van overeenkomstige toepassing. Belanghebbenden mogen bezwaar maken tegen de vermeerdering of de verandering van het verzoek en / of de gronden daarvan, wegens strijd met de eisen van een goede procesorde.
10. Het hof gaat ervan uit dat de moeder heeft bedoeld te stellen dat de vader niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat het in behandeling nemen van zijn aanvullende verzoek in strijd met de eisen van een goede procesorde is. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. De beslissing op het aanvullende verzoek is aangehouden; hierdoor is de procedure die reeds liep niet onnodig vertraagd en is de moeder evenmin onredelijk bemoeilijkt in het voeren van verweer. Gelet hierop wordt het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen, in zoverre afgewezen.

Omgang

11. De moeder stelt ter onderbouwing van het door haar verzochte het volgende. De vader heeft zich niet aan de bestreden beschikking gehouden en heeft de minderjarigen slechts één brief met één foto van hemzelf gestuurd. Dit terwijl de vader conform de bestreden beschikking inmiddels drie brieven met foto’s zou moeten hebben gestuurd. Desondanks wenst hij dat het eerste omgangsmoment dat gepland staat, doorgaat. Volgens de moeder is dit veel te snel en is de omgang niet goed voorbereid. Daarnaast heeft de moeder principiële bezwaren tegen de omgang en is zij van mening dat helemaal geen uitvoering zou moeten worden gegeven aan de regeling die bij bestreden beschikking is bepaald. Bij het uiteengaan van partijen is sprake geweest van huiselijk geweld waar het oudste kind ook getuige van is geweest. Verder heeft de vader de afgelopen acht jaar geen contact met de minderjarigen gehad. Omgang met de vader zou de opvoeding en ontwikkeling van de minderjarigen schaden. Dit is ook het geval als de omgang alleen in het bijzijn van de moeder en haar partner zou plaatsvinden. In aanvulling op het voornoemde is ter zitting namens de moeder meegedeeld dat de moeder, hoewel de termijnen die in de bestreden beschikking zijn genoemd inmiddels zijn verstreken, een principiële uitspraak ten aanzien van de omgang tussen de vader en de minderjarigen wenst te verkrijgen. In aanvulling op het voornoemde is namens de moeder ter zitting gesteld dat de moeder niet akkoord is gegaan met de regeling, die in de bestreden beschikking is opgenomen. De regeling is haar in feite opgedrongen.
12. De vader verweert zich daartegen als volgt. De vader voert aan dat partijen wel overeenstemming hebben bereikt en de moeder dus zelf akkoord is gegaan met de regeling. Desondanks heeft de moeder zich op geen enkele wijze ingespannen om omgang tussen de minderjarigen en de vader te bewerkstelligen. Daarbij laat zij geen mogelijkheid onbenut om de vader in een slecht daglicht te stellen. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft de moeder het contact tussen de vader en minderjarigen belemmerd. Zo heeft de vader regelmatig tevergeefs bij de moeder voor de deur gestaan om de minderjarigen op te halen of over de minderjarigen te praten. Nu wordt het contactherstel wederom door de moeder gefrustreerd. Zo heeft de vader geen antwoord gekregen op zijn brief die hij aan de minderjarigen heeft gestuurd. Volgens de vader kan de omgang worden opgebouwd op de wijze die is bepaald bij bestreden beschikking. De minderjarigen wordt, indien dit nodig is, de tijd gegeven om wederom aan hun vader te wennen. De stelling van de moeder, inhoudende dat het contact met de vader de ontwikkeling van de minderjarigen zou schaden is op geen enkele wijze onderbouwd.
13. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de omstandigheid dat de moeder haar grief dat partijen in eerste aanleg geen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de omgang voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, zal het hof deze grief met inachtneming van het in rechtsoverweging 6 weergegeven criterium niet in behandeling nemen. Het hof ziet evenmin aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een uitzonderingsituatie. Het had op de weg van de moeder gelegen om tijdig te grieven.
14. Ten aanzien van de omgangsregeling die bij bestreden beschikking is bepaald overweegt het hof als volgt. De regeling die bij bestreden beschikking is bepaald betreft een opbouwende regeling, waar concrete termijnen aan zijn gekoppeld. Gelet hierop is evident dat de regeling een provisioneel karakter heeft. Aangezien de genoemde termijnen inmiddels zijn verstreken, hebben partijen een gebrek aan belang bij een beslissing van het hof. Het hof is van oordeel dat de beslissing zich evenmin leent voor een principiële uitspraak met betrekking tot de omgang tussen de vader en de minderjarigen, te meer omdat de procedure bij de rechtbank nog loopt en partijen ter zitting hebben verklaard dat de mondelinge behandeling van de zaak in eerste aanleg op vrijdag na de mondelinge behandeling bij het hof zal worden voortgezet. De moeder had in de plaats van het instellen van het hoger beroep opnieuw om een mondelinge behandeling bij de rechtbank moeten verzoeken. Dit brengt met zich dat het hof het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen zal afwijzen.

Proceskosten

15. De vader heeft verzocht om de moeder in de proceskosten te veroordelen. De vader heeft ter onderbouwing hiervan gesteld dat hij niet begrijpt waarom de moeder in hoger beroep is gekomen van de voorlopige regeling. De vader stelt dat hij hierdoor meer kosten heeft moeten maken dan noodzakelijk was omdat de procedure bij de rechtbank nog loopt en er reeds een zitting is bepaald.
16. De moeder voert daartegen aan dat het volstrekt legitiem is dat zij hoger beroep tegen de voorlopige regeling die bij bestreden beschikking is bepaald, heeft ingediend. Te meer omdat zij in eerste aanleg ter zitting heeft meegedeeld dat zij de omgang niet wenselijk vindt. Daarbij is [minderjarige] in eerste aanleg niet gehoord. In ieder geval kan de procedure niet als nodeloos worden bestempeld. Er is een duidelijke bevoegdheidsvraag en er zijn aanvullende bewijsstukken ingestuurd. De moeder verzoekt dan ook om de door de vader verzochte proceskosten-veroordeling af te wijzen.
17. Het hof ziet in de wijze waarop de moeder heeft geprocedeerd en de vader nodeloos in de procedure heeft betrokken aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger
beroep aan de zijde van de vader.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vader zullen worden vastgesteld op:
- € 311,- griffierecht 2015;
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
- 2 punten x tarief II in hoger beroep € 1.788,-, welk bedrag evenwel zal worden beperkt tot € 1.500,- nu door de vader is verzocht om betaling tot dit bedrag.
18. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
- verwerpt het beroep ten aanzien van de rechtsmacht;
- veroordeelt de moeder in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vader vastgesteld op € 311,- voor griffierecht en op € 1.500,- voor salaris advocaat en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, E.C. Punselie en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. D.A. Lengyel als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2016.