Bijdrage in de kosten van verzorging- en opvoeding van de minderjarige
7. Als verwekker van de minderjarige is de man op grond van artikel 1:394 BW gehouden tot het verstrekken van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof zal derhalve de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van partijen beoordelen.
Behoefte van de minderjarige
8. De man heeft ten aanzien van de behoefte van de minderjarige het volgende gesteld. Nu partijen nimmer hebben samengewoond, dient deze gebaseerd te worden op het gemiddelde inkomen van partijen ten tijde van de geboorte van de minderjarige. De man ontving in 2012 een uitkering van circa € 800,- per maand en de vrouw ontving een uitkering van ruim € 700,- per maand. Uitgaande van een gemiddeld inkomen van partijen van € 750,- (€ 1.500,- :2) en de behoeftetabel 2013, berekent de man de behoefte van de minderjarige op maximaal € 110,- per maand.
9. De vrouw voert aan dat niet kan worden gesteld dat de behoefte van de minderjarige minder zou zijn dan € 250,- per maand. Hoewel het juist is dat de behoefte van de minderjarige op basis van de tabel € 110,- is, zoals de man heeft gesteld, dient deze behoefte met de eigen bijdrage voor de kosten kinderopvang van de vrouw van gemiddeld € 172,- per maand te worden vermeerderd. De vrouw maakt deze kosten sinds december 2013. Na indexering zou de (totale) behoefte volgens de vrouw ongeveer op een bedrag van € 290,- neerkomen.
10. Het hof overweegt als volgt. De behoefte is door de rechtbank in de bestreden beschikking niet vastgesteld. De behoefte van een kind waarvan de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, wordt bepaald aldus, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. Het aldus gevonden eigen aandeel kan worden vermeerderd met de netto kosten van kinderopvang. Partijen zijn het erover eens dat deze berekening ertoe leidt dat de behoefte van de minderjarige ingevolge de behoeftetabel 2013 inderdaad € 110,- per maand bedraagt, ofwel geïndexeerd naar 2016 € 113,- per maand. Naar het oordeel van het hof dient hier de eigen bijdrage van de vrouw in de kinderopvangkosten bij te worden opgeteld. Gelet op de door de vrouw overgelegde stukken acht het hof aannemelijk dat de netto kinderopvangkosten gemiddeld € 172,- per maand bedragen. Dit leidt ertoe dat het hof de behoefte van de minderjarige op afgerond
€ 285,- becijfert. Het hof zal bezien hoe dit over partijen verdeeld moet worden.
11. De man stelt niet over enige draagkracht te beschikken om kinderalimentatie te betalen. Hij stelt daartoe dat hij in 2013 en in 2014 geen inkomen heeft gegenereerd. Ter onderbouwing hiervan legt hij inkomensverklaringen van de Belastingdienst van de jaren 2013 en 2014 over. Hieruit blijkt dat het verzamelinkomen van de man in 2013 € 663,- bedroeg en in 2014 € - 432,-. De man heeft in deze jaren bij vrienden en familie gewoond. Hij heeft door de hele gang van zaken een enorme schuldenlast opgebouwd. Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat de man inkomsten zou genereren uit een onderneming die [bedrijf] heet, voert de man aan dat deze onderneming niet van hem is en hij ook geen bemoeienis met deze onderneming heeft gehad. Voorts is ter zitting gesteld dat de man samenwoont. Hij en zijn partner ontvingen in 2015 samen een bijstandsuitkering van € 1.303,- vermeerderd met huurtoeslag van € 262,- en zorgtoeslag van € 149,-. In totaal bedroeg het verzamelinkomen € 1.714,- per maand. Op het inkomen wordt een bedrag van € 152,53 ingehouden. Dit bedrag betreft een bestuursrechtelijke premie ziektekosten. Ten gevolge hiervan resteert een bedrag van € 1.561,47 (zijnde € 1.714,- minus € 152,53). Per persoon bedroeg het inkomen derhalve € 780,73. Over 2016 geniet de man ook dit een inkomen van € 780,73 per maand. De man heeft ter zitting aangeboden dit aan te tonen aan de hand van een overzicht van zijn bankrekening op zijn telefoon. Aangezien het LBIO heeft vastgesteld dat de beslagvrije voet van de man € 1.477,62 bedraagt, overstijgt voornoemd bedrag het inkomen van de man. Dit brengt met zich dat de man onvoldoende draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen. Daarnaast heeft de man schulden ter hoogte van circa € 50.000,-. Gelet hierop hoopt hij toegelaten te worden tot de schuldsanering. Een verzoek is nog niet gedaan. Eveneens is de man veroordeeld tot voldoening van een ontnemingsvordering van € 100.000,-, waarmee rekening moet worden gehouden. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemde veroordeling. Tevens betwist de man verdiencapaciteit te hebben, hetgeen blijkt uit het feit dat hij gedurende zijn vrijlating geen betaalde aanstelling heeft kunnen vinden. Gelet op het voornoemde wordt verzocht om de kinderalimentatie vanaf 2013 op nihil te stellen. Voor zover het hof kinderalimentatie vaststelt wordt verzocht dit te maximeren tot € 25,- per maand.
12. De vrouw voert daartegen het volgende aan. In het licht van de door de man overgelegde inkomensverklaringen van de belastingdienst over de jaren 2013 en 2014, heeft de man nagelaten om aan te tonen waar hij in deze jaren van heeft geleefd. Hoewel de man een stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in april 2015 (samen met zijn partner) bijstand heeft ontvangen wordt door de vrouw betwist dat de man dit nog steeds ontvangt. De man is hier evenmin in geslaagd door ter zitting het overzicht van zijn rekening op zijn telefoon te tonen. Uit de door de man getoonde overschrijving staat alleen dat de gemeente Delft € 463,05 heeft overgemaakt aan de man met de omschrijving ‘DZM’. Aangezien het bedrag niet op een bijstandsuitkering duidt en tevens een beslagnummer is vermeld, stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man hiermee niet heeft aangetoond dat hij nog steeds een WWB-uitkering ontvangt. Gelet op het feit dat de man tijdens de vorige zitting heeft verklaard dat hij deelnam aan een werk-leertraject, acht de vrouw het aannemelijk dat de man inmiddels een baan heeft en dus inkomen genereert, zodat hij de gevraagde bijdrage zou (moeten) kunnen voldoen. Daar komt bij dat de schulden die door de man zijn opgevoerd volgens de vrouw verwijtbaar en vermijdbaar zijn, zodat deze niet in mindering mogen komen op zijn draagkracht. Zo is de man niet voor niks een ontnemingsvordering opgelegd. Dit betekent immers dat de man blijkbaar financieel voordeel heeft gehad uit criminele activiteiten. De man heeft de afgelopen jaren dus wel degelijk vermogen gehad.
13. Het hof is van oordeel dat, gelet op de inkomensverklaringen van de man van de belastingdienst over de jaren 2013 en 2014, vast staat dat de man geen inkomen heeft gegenereerd, hetgeen ook niet door de vrouw wordt betwist. Hoewel de vrouw heeft aangevoerd dat de man heeft nagelaten om aan te tonen waar hij in die periode van heeft geleefd, acht het hof het gelet op de schuldenlast die de man heeft opgebouwd aannemelijk dat de man bij familie en vrienden heeft gewoond en door hen is ondersteund zoals hij stelt. Gelet op de door de man overgelegde uitkeringsspecificatie van april 2015, het overzicht toeslagen over 2015 en het door hem overgelegde rekeningoverzicht is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de man in 2015 een bijstandsuitkering ontving. Aangezien ‘DMZ’ voor Dienst Maatschappelijke Zorg staat en ook op het door de man overgelegde rekeningoverzicht uit 2015 staat vermeld, kan ervan worden uitgegaan dat het rekeningoverzicht dat de man ter zitting heeft getoond eveneens het bedrag aan bijstand laat zien dat de man, na inhoudingen daarop, ontvangt. Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat de man op dit moment geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen. In beginsel voert dit alles er toe dat de man een bijdrage opgelegd zal worden van € 25,-. Het hof begrijpt dat de man gelet op de door hem opgebouwde schuldenlast een beroep op de aanvaardbaarheidstoets heeft gedaan in die zin dat hem helemaal geen bijdrage opgelegd wordt. Dit beroep gaat echter niet op. Het hof is van oordeel dat het overgrote deel van de schulden van de man vermijdbaar en verwijtbaar zijn. Het hof acht het onbegrijpelijk dat de man er niet is in geslaagd om in 2013 en 2014 een vorm van inkomen te generen om zo te voorkomen dat de door de man thans opgevoerde schulden zijn ontstaan. Hoewel onzeker is of de man de ontnemingsvordering van € 100.000,- dient te voldoen omdat de man daartegen hoger beroep heeft ingesteld, kan de uitkomst van het hoger beroep ertoe leiden dat de schuldenlast van de man met tweederdedeel in omvang afneemt Een en ander doet echter niet af aan de beslissing van het hof te bepalen dat van de man verwacht kan worden een minimumbijdrage van € 25,- per maand te voldoen voor de minderjarige.
14. De man heeft gesteld dat voor zover het hof de hoogte van de alimentatie herziet, rekening moet worden gehouden met enige draagkracht aan de zijde van de vrouw. Naar het hof begrijpt zou in de visie van de man een draagkrachtvergelijking tot een lagere bijdrage kunnen leiden.
15. De vrouw voert ten aanzien van haar draagkracht het volgende aan. De vrouw is niet staat om meer bij te dragen dan € 25,- per maand. Zij is in 2013 gaan studeren en ontving toen alleen een studielening. In 2014 was dit ook geval. Derhalve was haar draagkracht in deze jaren nihil. In 2015 ontving de vrouw € 800,- aan studiefinanciering per maand. In aanvulling hierop heeft de vrouw desgevraagd ter zitting meegedeeld dat zij sinds 1 augustus 2015 met haar studie is gestopt en met ingang van deze datum wederom een bijstandsuitkering van € 744,- per maand ontvangt. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de schulden van de vrouw. De vrouw heeft inmiddels een studieschuld van € 34.000,- en een schuld voor het niet betalen van de ziektekostenpremie. Om deze reden wordt de zorgtoeslag van de vrouw ingehouden.
16. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. Nu het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop, als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011), bij het inkomen van de vrouw in aanmerking dient te worden genomen, zal het inkomen van de vrouw enigszins boven de bijstandsnorm uitkomen, zodat het hof ervan zal uitgaan dat ook de vrouw beschikt over de minimale draagkracht van € 25,- voor de minderjarige 17. Het hof concludeert dat de gezamenlijke draagkracht van partijen ontoereikend is om in de behoefte van de minderjarige te voorzien. Het hof ziet om die reden geen aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. Beide ouders zullen immers hun volledige draagkracht moeten aanwenden ter bestrijding van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
18. De man heeft gesteld dat, indien het hof van oordeel is dat hij kinderalimentatie dient te voldoen, de ingangsdatum daarvan het moment van de onderhavige beschikking zou moeten zijn. Van deze ingangsdatum zou volgens de man moeten worden uitgegaan omdat de man zich in eerste in aanleg niet voldoende heeft kunnen laten bijstaan omdat hij niet in staat was om een ‘eigen bijdrage’ te betalen en zijn advocaat zich ten gevolge daarvan heeft onttrokken.
19. Het hof is van oordeel dat de man de kinderbijdrage van € 25,- per maand met terugwerkende kracht vanaf de door de vrouw verzochte ingangsdatum van 3 september 2013 dient te voldoen.
De man kan immers sinds voornoemde datum rekening houden met de bijdrage. Dat de man van mening is dat hij zich in eerste aanleg onvoldoende heeft kunnen laten bijstaan brengt hier geen verandering in. Het hof is van oordeel dat dit in het geheel voor rekening en risico van de man dient te blijven nu hij heeft nagelaten om zijn ‘eigen bijdrage’ tijdig aan zijn advocaat te betalen. Hetzelfde geldt voor het niet treffen van een reservering voor de te betalen bijdrage. Het hof betrekt daarbij dat de omstandigheid dat onderhavige procedure zo lang heeft geduurd enkel te wijten is aan de onterechte betwisting van het verwekkerschap van de zijde van de man.
20. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 3 september 2013 vaststellen op € 25,- per maand.
21. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren
22. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
- vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 3 september 2013 op € 25,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.B. Kamminga en H. Mollema-de Jong bijgestaan door mr. D.A. Lengyel als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2016.