In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1993 en ten tijde van de behandeling gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het ten laste gelegde feit van diefstal met braak. De tenlastelegging betrof het wegnemen van diverse goederen uit een woning in 's-Gravenhage in de periode van 25 tot en met 30 juli 2014. Het hof heeft het bewijsmateriaal beoordeeld, waaronder een vingerafdruk die was aangetroffen op een raam met braakschade. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die 'schreeuwden' om een verklaring van de verdachte, en dat het bewijsminimum niet was gehaald. Hierdoor kon de verdachte niet wettig en overtuigend worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had gepleegd.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij. Tevens verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van het bewijs en de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte.