3.6Ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn astma kan zijn veroorzaakt door de werkzaamheden bij Van der Velden, heeft [appellant] verwezen naar het in eerste aanleg uitgebrachte deskundigenrapport. Dit rapport vermeldt onder meer het volgende.
Ten aanzien van de blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en gassen stelt de deskundige in algemene zin (naar aanleiding van een rapport van dr. ir. R. Houba) (p. 7):
“Rioolwerkers worden potentieel blootgesteld aan giftige gassen, in het bijzonder zwavelwaterstof (H2S) en methaangas, aan micro-organismen (bacteriën, virussen, wormen, schimmels) en bacteriële endotoxinen, chemicaliën en andere stoffen die worden geloosd.
Arbeidsgerelateerde klachten en aandoeningen binnen deze populatie zijn in de literatuur beschreven. Het betreft algemene gezondheidsklachten, irritatie van het oog- en neusslijmvlies, lagere luchtwegklachten waaronder astma, bronchitis, maag-darmklachten en infecties. Deze gezondheidseffecten worden in verband gebracht met de blootstelling, maar een causale relatie met een specifieke stof is zelden vastgesteld. Gegevens over de invloed van arbeidsomstandigheden, de taken die worden verricht, de hoogte en de duur van blootstelling op de kans dat gezondheidseffecten optreden is beperkt.”
Over de specifieke werksituatie van [appellant] staat in het rapport (p. 8):
“De taak-functie en arbeidsomstandigheden van [appellant] zijn maar gedeeltelijk vergelijkbaar met die van rioolwerkers in zuiveringsinstallaties of openbare riolen. Ook de omschrijving van de functie rioolreparateur door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (…) komt niet goed overeen met de werkzaamheden van [appellant]. In de laatste beschrijving worden behalve H2S geen specifieke risico’s van rioolwater benoemd. Uit de arbocatalogus afvalbranche, besloten ruimten (B) blijkt dat kruipruimtes bij particulieren, onder kantoorgebouwen en rioolsleuven in de praktijk besloten ruimten zijn met een beperkt risico indien dit blijkt uit een LMRA (Laatste Minuut Risico Analyse). Informatie omtrent door [appellant] uitgevoerde LMRA’s ontbreekt. Wel is de LMRA opgenomen in de procedure Algemene KAM regels Business Unit C. Een kruipruimte bij particulieren is dus niet zonder meer veilig, maar pas als dit blijkt uit de LMRA van de alleenwerker.
Werknemers mogen een besloten ruimte niet betreden (en dit is ook strafbaar) bij het vermoeden van mogelijke blootstelling aan gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging, zonder dat eerst onderzoek naar deze gevaren is gedaan (…). Van der Velden stelt dat uit metingen was gebleken dat kruipruimten in woningen nooit een gevaar opleverden (…). Niet duidelijk wordt aan welke metingen (en meetmethode) wordt gerefereerd en of dit algemeen kan gelden voor alle kruipruimten van woningen en een LMRA daarmee overbodig maakt.”
Over (de relatie tussen) de blootstelling en de astma van [appellant] staat in het deskundigenrapport het volgende:
(p. 9) “Dat [appellant] werk verrichte aan rioleringen in besloten, slecht geventileerde, vochtige en verontreinigde ruimten en dat hij daarbij is blootgesteld aan rioolwater gerelateerde stoffen en gassen kan niet worden uitgesloten. Omdat het voornamelijk kruipruimten in woningen betroffen zal het risico en de blootstelling beperkt zijn geweest, als wordt uitgegaan van de duur en frequentie van de werkzaamheden zoals [appellant] opgeeft.”
(p. 10): “Thans 53 jarige man, ex-roker. Hij zou gestopt zijn in 2008, het aantal pakjaren dat wordt opgegeven loopt uiteen van 4 pakjaren tijdens het deskundigenonderzoek tot 26 pakjaren door collega Braunstahl. Geen atopie en geen pulmonale voorgeschiedenis. Betrokkene ontwikkelde in 2000 voor het eerst luchtwegklachten, waarvoor hij werd onderzocht door de longarts in het Vlietland Ziekenhuis, waarbij geen aanwijzingen voor astma of andere longaandoeningen werden gevonden.
In 2006 wordt hij opnieuw gezien door de longarts. Sindsdien wordt een variabele luchtwegobstructie gevonden passend bij astma, waarbij alle waarden op een lager niveau liggen in vergelijking met de waarden uit de periode 2000 en 2001. Rekening houdend met een afgenomen blaastechniek, die betrouwbare metingen tijdens het deskundigenonderzoek verhinderde, laten de flow-volume curves vanaf 2007 echter een variabele luchtwegobstructie zien, duidelijk toegenomen vanaf 2000 en 2001. Het beeld past bij astma. Omdat de longarts in 2000 een voorgeschiedenis van luchtwegklachten afwezig achtte en bij onderzoek, ondanks luchtwegklachten, geen enkele aanwijzing vond voor een longaandoening, in het bijzonder astma, dient te worden uitgegaan van een astma dat is ontstaan op volwassen leeftijd. Dit wordt versterkt door de maag- darmklachten, die een alternatieve verklaring kunnen vormen voor ervaren klachten vóór 2000, door de huisarts mogelijk geduid als astmatisch. Zelfs als een astma aanwezig zou zijn tussen 1992 en 2000, dan is het verschil in longfuncties tussen 2000/2001 en longfuncties na 2007 dermate groot, dat gesproken kan worden van een opnieuw ontstaan of verergerd astma. (…)
Tussen 2002 en 2006 heeft hij gewerkt als rioleringsbeheerder/monteur, waarbij hij potentieel is blootgesteld aan stoffen, gassen en dampen die in de literatuur in verband zijn gebracht met astma. De aard, de hoogte en de duur van de blootstelling is niet vastgesteld en onzeker. Op basis van evaluatie van de blootstelling moet rekening worden gehouden met blootstelling aan irriterende stoffen, micro-organismen en chemicaliën in rioolwater evenals irriterende stoffen en allergenen in producten die worden toegepast bij reparatie. Daarnaast geeft [appellant] aan te zijn blootgesteld aan metaalslijpstof (ijzer). Adembescherming was aanwezig, maar het type masker dat [appellant] zegt te hebben gebruikt en de frequentie van verschonen was niet adequaat en zal de blootstelling aan gassen en dampen, voor zover aanwezig, niet effectief hebben verminderd. (…) Behalve beroepsmatige blootstelling zijn roken en het familiair voorkomen van astma belangrijke risicofactoren voor het ontstaan en/of onderhouden van astma. In 2001 schrift De Goeij, longarts, dat [appellant] fors rookt en zijn vader bekend is met astma. Bij mijn onderzoek geeft [appellant] op dat hij in 1995 is gestart met het roken van 7 sigaretten/dag (dat niet als fors maar eerder als licht tot matig roken moet worden beschouwd) en dat in de familie geen longaandoeningen voorkomen. Ook het aantal opgegeven pakjaren dat hij heeft gerookt wisselt.”
(p. 11) “Conclusie: niet-allergisch astma, ontstaan vanaf 2000, waarbij beroepsmatige blootstelling, roken en mogelijk ook familiair voorkomen als oorzakelijke factoren worden overwogen. De ervaren ziektelast is hoog bij een beperkte energetische, inhalatoire, mentaal perceptieve en psychosociale belastbaarheid.”
(p. 22) “
5. Huidige mate van functieverlies, uitgedrukt in een percentage conform de AMA Guide 6e editie, aangevuld met de richtlijnen van de beroepsvereniging) (…)
De AMA Guidelines fort he evaluation of permanent impairment 6e editie hanteert de waarden van longfunctie na optimale behandeling én na het direct effect van bronchodilatatie. Op basis van de meest recente longfunctie uitgevoerd in het kader van het deskundigenonderzoek is dan sprake van een beperking klasse 2: 11-23% van de gehele persoon. (…) Betrokkene is echter niet optimaal behandeld en blaast technisch matig, waardoor het percentage lager zou kunnen uitvallen, namelijk in klasse 1: 2-10%. Anderzijds is de ziektelast hoog, hetgeen de mate van beperking verhoogt. Als het gemiddelde tussen de 2 uiterste waarden, 2% uit klasse 1 en 23% uit klasse 2, wordt genomen dan komt het percentage op 10%.”
(p. 24) “
15. Klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan zonder blootstelling van betrokkene aan de belastende werkomstandigheden
Roken en het familiair voorkomen van astma zijn belangrijke risicofactoren voor het ontstaan en/of onderhouden van astma. Het klachtenpatroon en de beperkingen zouden niet verschillen van het actuele beeld. Voor het vaststellen van de kans dat het astma bij [appellant] zou optreden zonder beroepsmatige blootstelling, dient de invloed van de beroepsmatige blootstelling te worden afgewogen tegen de invloed van roken en het familiair voorkomen van astma. Omtrent al deze factoren bestaat een vrij grote mate van onzekerheid, zodat de kans arbitrair op 50% kan worden gesteld.”