ECLI:NL:GHDHA:2016:2881

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
2200465113
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door het gooien van een granaat in de slaapkamer van het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. De verdachte gooide in de nacht van 25 mei 2012 een handgranaat in de slaapkamer van het slachtoffer, die toevallig niet aanwezig was op het moment van de ontploffing. De verdachte had ook verschillende vuurwapens en munitie in zijn bezit. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder de poging tot moord, en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere veroordeling door de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte was veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat de eerdere veroordeling niet in stand kon blijven, maar dat de verdachte alsnog voor de poging tot moord moest worden bestraft. De verdachte had eerder al een strafblad en het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die psychische schade had opgelopen door de explosie. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004651-13
Parketnummer: 09-754164-12
Datum uitspraak: 28 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er beslist op de vordering van de benadeelde partij en het beslag als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2012 te ‘s- Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een handgranaat van de pin heeft ontdaan en/of (vervolgens) die handgranaat in de woning van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of tot ontploffing heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2012 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht in een woning gelegen aan de [straat 1] door een handgranaat van de pin te ontdoen en/of (vervolgens) door de ruit van die woning te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige inboedel/inrichting en/of een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van die omliggende woning(en) , in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en/of de bewoner(s) van die omliggende woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 14 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een (doorgeladen) pistool, althans een vuurwapen (merk: CZ, type: 83), en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad;
en/of
hij op of omstreeks 14 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een revolver, althans een vuurwapen (merk: Smith & Wesson, type 38 Special CTG), en/of munitie van categorie III, te weten zes, althans een of meer patronen, voorhanden heeft gehad;
en/of
hij op of omstreeks 14 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 april 2012 tot en met 25 mei 2012 te ‘s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Schiedam, in elk geval in Nederland, een handgranaat (Fabrikant: RUAG Ammotec AG, model Nr 330 Cl/C2), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 14 augustus 2012 te Schiedam twee, althans een wapen(s) van categorie 1 onder 7°, te weten twee, althans een Veerdruk pisto(o)l(en) (merk onbekend, kaliber 6 mm BB), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks25 mei 2012 te ‘s- Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn
medeverdachte(n)voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet en
al dan nietna kalm beraad en rustig overleg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een handgranaat van de pin heeft ontdaan en
/of (vervolgens
)die handgranaat in de woning van die [slachtoffer] heeft gegooid en
/oftot ontploffing heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks25 mei 2012 te ‘s-Gravenhage
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk een ontploffing teweeg heeft
/hebbengebracht in een woning gelegen aan de [straat 1] door een handgranaat van de pin te ontdoen en
/of (vervolgens
) door de ruitinvandie woning te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige inboedel/inrichting
en/of een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van die omliggende woning(en) , in elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was, en
/oflevensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letselvoor [slachtoffer]
en/of de bewoner(s) van die omliggende woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
3.
hij op
of omstreeks14 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,een wapen van categorie III, te weten een
(doorgeladen
)pistool
, althans een vuurwapen(merk: CZ, type: 83), en
/ofmunitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad;
en
/of
hij op
of omstreeks14 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,een wapen van categorie III, te weten een revolver
, althans een vuurwapen(merk: Smith & Wesson, type 38 Special CTG), en
/ofmunitie van categorie III, te weten zes
, althans een of meerpatronen, voorhanden heeft gehad;
en
/of
hij op
of omstreeks14 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,een gasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op
een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 april 2012 tot en met25 mei 2012 te ‘s-Gravenhage
en/of Rotterdam en/of Schiedam, in elk geval in Nederland,een handgranaat (Fabrikant: RUAG Ammotec AG, model Nr 330 Cl/C2), zijnde (een) voorwerp
(en)bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks14 augustus 2012 te Schiedam twee
, althans eenwapen
(s
)van categorie 1 onder 7°, te weten twee
, althans eenVeerdruk pisto
(o)l
(en
)(
merk onbekend,kaliber 6 mm BB), zijnde
(een)voorwerp
(en
) dat/die voor wat betreft
zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde
(n
)met
(een)vuurwapen
(s
) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Deze bewijsmiddelen zijn te vinden in de hieronder opgenomen voetnoten.
Nadere bewijsmotivering
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft opgenomen onder “5.3 De beoordeling van de tenlastelegging”. Het hof zal dan ook, waar nodig met aanpassing of aanvulling, de overwegingen van de rechtbank overnemen.

1. Aanleiding onderzoek

Op 25 mei 2012 rond 03.10 uur is de politie naar aanleiding van een melding van een explosie met binnenbrand in een woning aan de [straat 1] te Den Haag ter plaatse gegaan. [1]
Het betreft een parterre-tweekamerwoning, bestaande uit een gang, toilet/badkamer, woonkamer met open keuken en slaapkamer. De slaapkamer is aan de straatzijde gesitueerd en in die slaapkamer had kennelijk een explosie plaatsgevonden, gelet op de aangetroffen situatie. [2]
Technisch onderzoek ter plaatse heeft uitgewezen dat de explosie naar alle waarschijnlijkheid het gevolg was van het ontploffen van een handgranaat. Op straat voor de woning zijn onderdelen aangetroffen van een fragmentatiehandgranaat, model nr. 330 C1/C2, welke in gebruik is bij de Nederlandse Strijdkrachten. Die onderdelen zijn: een veiligheidsclip, een veiligheidspin met daarbij een groen gekleurd dekseltje en een groen gekleurde beugel met opschrift. [3] Een dergelijke handgranaat is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II sub 7 van de Wet wapens en munitie. [4]
De woning aan de [straat 1] werd bewoond door [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]). Blijkens zijn verklaring was hij die nacht thuis, maar hij bevond zich niet in de slaapkamer waar de ontploffing plaatsvond, omdat hij rond 23.30 uur in de woonkamer op de bank in slaap was gevallen. [5]

2. Verder onderzoek

Bij nader onderzoek aan de aangetroffen onderdelen van de handgranaat is op de pin een spoor veiliggesteld (AAFB4593NL#1) waaruit celmateriaal is verkregen dat geschikt was voor vergelijkend DNA-onderzoek. Bij vergelijking met in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezig profielen is een match gevonden met het DNA profiel van [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1]), met een matchkans kleiner dan een op een miljard. [6]

3. Aanhouding [betrokkene 1]

Naar aanleiding van de DNA-match is [betrokkene 1] op 10 augustus 2012 aangehouden. [7] In de binnenzak van een jas op de achterbank van zijn auto werd een aantal papieren aangetroffen, waarop foto’s voorkwamen van [slachtoffer], alsmede nadere gegevens over hem, zoals een signalement, adressen waar hij zou verblijven en tijden waarop hij zou trainen. [8] Bij nader onderzoek is gebleken dat een van de op die papieren voorkomende foto’s moet zijn gemaakt (kort) nadat de ontploffing heeft plaatsgevonden. [9] Op die papieren is ook een vingerafdruk van [betrokkene 1] gevonden. [10]

4. Aanhouding van de verdachte en [betrokkene 2]

Aan [slachtoffer] is gevraagd of hij kon aangeven wie er verantwoordelijk zou kunnen zijn voor het gooien van een handgranaat in zijn slaapkamer. In zijn tweede verklaring tegenover de politie vermeldt hij dat hij betrokken is geweest bij een vechtpartij, maar ook dat hij ruzie met zijn ex-echtgenote heeft over de omgangsregeling van hun zoon en om de financiën. Die ex-echtgenote is genaamd [betrokkene 2] (verder: [betrokkene 2]). [11]
Aan [betrokkene 1] is gevraagd hoe hij aan de papieren kwam met daarop de afbeelding en nadere gegevens van [slachtoffer] die bij hem zijn aangetroffen. Hij verklaart daarover dat hij die heeft gekregen van een meid, genaamd [naam] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) [12] . Deze vroeg of hij haar vriend wilde schaduwen. Zij wilde weten of hij vreemd ging. [betrokkene 1] heeft deze [naam], naar hij verklaart, twee keer gezien. De eerste keer was zij samen met een grote jongen, een Feyenoord hooligan met bijbehorende tatoeage. Deze man was groot, blank en kaal. [13] De vrouw had het over een kliniek of zo. Volgens hem had ze een medische achtergrond. [14]
Op deze gronden zijn [betrokkene 2] en de verdachte (die aan het signalement voldoen) aangemerkt als verdachten en hun telefoons zijn getapt.
Op grond van die afgeluisterde gesprekken is het vermoeden ontstaan dat [betrokkene 2] en de verdachte doende waren een vuurwapen aan te schaffen van of via een zekere [betrokkene 3], waartoe een afspraak zou zijn gemaakt op 14 augustus 2012 in Rotterdam. De politie heeft daar geobserveerd, en is, nadat bleek dat er sprake was van een kennelijke overdracht, overgegaan tot aanhouding van [betrokkene 2] en de verdachte. [15]
Bij die gelegenheid zijn in de auto waarmee [betrokkene 2] en de verdachte naar de afspraak toe waren gegaan twee vuurwapens aangetroffen [16] , te weten:
• een pistool merk CZ, met een aantal scherpe patronen;
• een revolver merk Smith & Wesson .38 met daarbij 6 scherpe patronen.
Blijkens daartoe opgemaakte processen-verbaal zijn dit wapens in de zin van de Wet wapens en munitie. [17]
Ook werd aangetroffen een gasbusje, dat eveneens valt onder de wet wapens en munitie. [18]
Tenslotte zijn in de woning van [betrokkene 2] en de verdachte nog twee veerdrukwapens aangetroffen die vallen onder de Wet wapens en munitie. [19]

5. Verdere onderzoeksresultaten

In de [straat 1] staan geen camera’s. Maar wel in straten daar in de buurt, zoals de [straat 2]. Op diverse camerabeelden is een man te zien met een trui met een capuchon die daar loopt op 25 mei 2012 tussen 2.36.23 uur en 3.09.43 uur, dus zowel voor als na de explosie. [20]
Een trui die daar op lijkt is aangetroffen in de auto van [betrokkene 2] en de verdachte. [21] Op die trui is (ter plaatse van de nek/de capuchon) DNA aangetroffen dat matcht met dat van de verdachte met een kans van kleiner dan een op een miljard. [22] Bovendien is vastgesteld dat er op de trui sporen zitten van TNT, alsmede sporen van DNT en DNB, wat explosieve stoffen zijn waarvan bekend is dat deze ontstaan na explosie van TNT. [23] Uit een mail van een medewerker van het ministerie van Defensie, gericht aan de politie, blijkt dat zich in een granaat als waarvan wordt vermoed dat die ter plaatse is ontploft TNT bevindt [24] .

6. De verklaring van de verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 juli 2013 verklaard dat de verklaring die hij als getuige in de zaak tegen [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd (hof: op 31 mei 2013) ook in zijn eigen zaak (het hof begrijpt: als verdachte) als afgelegd dient te worden beschouwd. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 en 4 oktober 2013 heeft de verdachte wederom naar die verklaring verwezen en deze kort, in de kern, herhaald. Die verklaring komt, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, op het volgende neer:
• Hij heeft, ingevolge een door hem daartoe tevoren opgevat plan, op 25 mei 2012 rond 03.00 uur het voorwerp dat vervolgens is ontploft geworpen in de slaapkamer van de woning aan de [straat 1]. Hij wist dat in die woning [slachtoffer] woonachtig was.
• Hij had het desbetreffende voorwerp tevoren aangeschaft met het doel dat te gebruiken op de wijze waarop hij het ook feitelijk heeft gebruikt.
• Hij had op 14 augustus 2012 samen met [betrokkene 2] zowel een pistool met munitie als een revolver met munitie alsmede een busje gas voorhanden.
• Hij wist dat bij hem thuis een tweetal imitatiewapens aanwezig waren.
Ter terechtzitting bij het hof heeft de verdachte het vorenstaande nogmaals bevestigd.

7. Nadere overwegingen omtrent de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten

Algemeen
Op grond van de uit vorenstaande bewijsmiddelen volgende feiten staat vast dat de verdachte op 25 mei 2012 rond 03.00 uur in de [straat 1] te Den Haag een fragmentatiegranaat tot ontploffing heeft gebracht door de pin uit die granaat te verwijderen. Die ontploffing heeft bovendien plaatsgevonden in de slaapkamer van een aan die straat gelegen woning, en wel als gevolg van het feit dat de verdachte de granaat, na het verwijderen van de pin daarvan, in die slaapkamer heeft geworpen. Op het moment dat de verdachte de granaat in de slaapkamer gooide wist hij dat in die woning [slachtoffer] woonachtig was, terwijl zijn handelen was gebaseerd op een daartoe tevoren opgevat plan. De aan de verdachte ten laste gelegde feiten onder 2 en 4 zijn daarmee in elk geval wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het hof wat het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen acht dat door het teweeg brengen van de ontploffing gemeen gevaar van goederen te duchten was en levensgevaar voor [slachtoffer]. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de ontploffing gevaar voor de omliggende woningen en/of de bewoners van die omliggende woningen heeft opgeleverd, nu afdoende technisch bewijs daarvoor ontbreekt.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
De vorenstaande feiten wijzen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, daarnaast onmiskenbaar in de richting van een opzettelijk en met voorbedachte raad gedane poging van de verdachte om de bewoner van het desbetreffende huis, [slachtoffer], van het leven te beroven (zoals onder 1 is ten laste gelegd), met name nu het incident plaatsvond rond 03.00 uur in de nacht, een tijdstip waarop de verdachte er van kon en moest uitgaan dat de bewoner zich in de slaapkamer zou bevinden. De geciteerde bewijsmiddelen leveren dan ook wettig bewijs op voor het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde feit, tenzij op grond van andere feiten en/of omstandigheden zou komen vast te staan dat bij de verdachte ieder opzet op levensberoving van [slachtoffer] heeft ontbroken.
Opzet van de verdachte
Door de verdediging is betoogd dat bij de verdachte geen sprake is geweest van opzet op levensberoving van [slachtoffer]. De verdediging verwijst ter onderbouwing van dit verweer naar de verklaring die de verdachte op 31 mei 2013 als getuige in de zaak van [betrokkene 2] heeft afgelegd, welke verklaring hij vervolgens ter terechtzittingen in eerste aanleg van 12 juli 2013 en 3 oktober 2013 alsmede ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2016 als zijn daar afgelegde verklaring heeft bevestigd. De verdediging grondt het beroep op afwezigheid van opzet op levensberoving van [slachtoffer] meer in het bijzonder op twee onderdelen van die verklaring. In de eerste plaats verklaart de verdachte dat hij zich noch ten tijde van de aankoop van de handgranaat noch daarna bewust was van het feit dat hij een fragmentatiehandgranaat ter beschikking kreeg. De verdachte heeft, aldus zijn verklaring, aan de verkoper gevraagd om “iets wat een flinke klap zou geven met rook erbij”. De verdachte doelde daarbij op “een soort flash bang”, (slechts) bedoeld om iemand te laten schrikken, en iets dergelijks had hij in zijn gedachten ook aangeschaft, aldus zijn verklaring. In de tweede plaats kan volgens de verdediging van opzet geen sprake zijn omdat de verdachte heeft verklaard dat hij, aangekomen bij het huis van [slachtoffer], via het openstaande raam van de slaapkamer, na het opzijschuiven van het gordijn, heeft vastgesteld dat er niemand in die slaapkamer aanwezig was en pas na en vanwege die vaststelling de granaat in de slaapkamer heeft gegooid. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij op voorhand niet wist dat de kamer waarin hij een handgranaat heeft gegooid de slaapkamer was.
Het hof stelt vast dat het zojuist weergegeven verweer uitsluitend is gebaseerd op de eigen verklaring van de verdachte. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die deze verklaring op de punten waar het nu om gaat ondersteunen en dat is ook niet door de verdediging betoogd. De gegrondheid van het verweer staat of valt dan ook met de geloofwaardigheid van deze verklaring van de verdachte.
Bij de beoordeling van die geloofwaardigheid neemt het hof, evenals de rechtbank, om te beginnen in aanmerking dat de verdachte zich vanaf zijn aanhouding op 14 augustus 2012 consequent op zijn zwijgerecht heeft beroepen en in het geheel niets heeft willen verklaren over de tegen hem gerezen verdenkingen. Tot 31 mei 2013 heeft hij dan ook geen enkele verklaring afgelegd over de gebeurtenissen op 25 mei 2012 en wat daaraan vooraf is gegaan. Het stond de verdachte uiteraard vrij zich op zijn zwijgrecht te beroepen, maar dat neemt niet weg dat het late tijdstip waarop hij uiteindelijk de verklaring heeft afgelegd waarop nu een beroep wordt gedaan, niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de inhoud daarvan, te minder nu de verdachte desgevraagd voor het afleggen van die verklaring op dat late tijdstip geen deugdelijke reden heeft opgegeven. Daar komt bij dat de op 31 mei 2013 afgelegde verklaring op het hof de indruk maakt van een verklaring die, nadat uitgebreid is kennisgenomen van en nagedacht over de inhoud van het inmiddels afgeronde dossier, volstrekt is toegesneden op het geven van een verklaring voor omstandigheden die de verdachte kennelijk beschouwde als voor hem mogelijk belastend, nadat het de verdachte duidelijk was geworden, bijvoorbeeld door de ontdekking van zijn DNA en sporen van TNT op een bij hem aangetroffen trui, dat het mogelijk geen zin meer had te betwisten dat hij degene was die de handgranaat had gegooid. Ook hier geldt dat het kiezen van deze proceshouding de verdachte volledig vrijstaat, maar dat dit wel met zich brengt dat het hof niet op voorhand kan uitgaan van de juistheid van de inhoud van deze door de verdachte afgelegde verklaring.
Vervolgens is van belang dat de verdachte weliswaar verklaart over de aankoop van de granaat, maar desgevraagd en bij herhaling heeft geweigerd te antwoorden op vragen over de omstandigheden waaronder hij de granaat heeft aangekocht en de persoon van wie hij die granaat heeft verkregen. Ook dat stond hem vrij, maar het gaat hier nu juist om omstandigheden die bij uitstek van belang zijn voor de controleerbaarheid en geloofwaardigheid van zijn stelling dat hij in het geheel niet wist met een fragmentatiegranaat van doen te hebben. Het ontbreken van die controleerbaarheid doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn betoog op dit punt.
Tenslotte merkt het hof, in navolging van de rechtbank, ook op inhoudelijke gronden de onderdelen van de verklaring van de verdachte waarop hij zich beroept aan als -hoewel niet onmogelijk- dermate onaannemelijk dat die zonder verdere onderbouwing -die is uitgebleven- niet als geloofwaardig kunnen worden beschouwd. Het is immers nauwelijks voorstelbaar dat de koper van een niet-levensbedreigende “flash bang granaat” niet dat object geleverd krijgt, maar in plaats daarvan een veel gevaarlijker, immers, naar algemeen bekend bij gebruik op korte afstand dodelijke, fragmentatiehandgranaat, en dan nog wel een van een zodanige kwaliteit dat die bij de Nederlandse Strijdkrachten in gebruik is.
Ook hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij de granaat pas in de slaapkamer heeft geworpen nadat en omdat hij had vastgesteld dat zich daar geen personen bevonden.
Voorts acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij op voorhand niet wist dat de kamer waarin hij een handgranaat heeft gegooid de slaapkamer was, ongeloofwaardig, gelet op de omstandigheid dat de verdachte naar eigen zeggen zijn daad goed had voorbereid en op de omstandigheid dat hij deze verklaring eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte de handgranaat bewust in de slaapkamer van de betreffende woning gegooid. Gelet op het tijdstip (3 uur ’s nachts) kon hij er op rekenen dat [slachtoffer] zich in die slaapkamer zou bevinden.

8. Conclusie

Het hof acht gelet op het voorgaande de verklaring van de verdachte dat hij –kortgezegd- geen opzet had op levensberoving van [slachtoffer], ongeloofwaardig. Het hof is dan ook van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend is bewezen.
Het hof is verder van oordeel dat tevens de andere feiten die betrekking hebben op het gebeurde op 25 mei 2012 (de feiten 2 en 4: het teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van een handgranaat) wettig en overtuigend zijn bewezen.
Het hof acht, zoals hiervoor reeds ten aanzien van feit is aangegeven, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. De verdachte wordt in zoverre daarvan vrijgesproken.
De bewezenverklaring van de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten is in hoger beroep noch door de advocaat-generaal noch door de verdachte of zijn raadsvrouw betwist. Het hof acht op grond van de weergegeven bewijsmiddelen ook de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten (het met een ander voorhanden hebben van vuurwapens, munitie, een gasbusje alsmede het voorhanden hebben van imitatiepistolen) wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

poging tot moord.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is

en

opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde en dat tevens onder 2 bewezen wordt verklaard dat er -kortgezegd- gevaar is ontstaan voor de omliggende woningen en de bewoners van de omliggende woningen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord. Hij heeft in het holst van de nacht een granaat in de slaapkamer van [slachtoffer] gegooid. [slachtoffer] was die nacht in slaap gevallen op de bank in de woonkamer. Daardoor verbleef hij toevalligerwijs op het moment van de ontploffing niet in de slaapkamer. Het is aan dat toeval toe te schrijven dat de verdachte voor een poging tot moord en niet voor het voltooide delict van moord terecht heeft gestaan.
Moord is een van de zwaarste delicten die de strafwetgeving kent. De ernst van een poging daartoe is daaraan in gerelateerd.
De verdachte was kennelijk bereid om persoonlijke problemen waarmee hij en zijn vriendin [betrokkene 2] zich geconfronteerd zagen, op te lossen door - na daarover in vol bewustzijn te hebben nagedacht - te kiezen voor een aanval op het leven van [slachtoffer], degene die hij voor die problemen verantwoordelijk achtte. Dat de verdachte daarmee een jong kind, dat hem naar eigen zeggen na aan het hart lag, van zijn natuurlijke vader zou beroven nam hij kennelijk op de koop toe, en dat geldt ook voor de angst en schrik die hij heeft gezaaid bij willekeurige derden in de woonomgeving van het slachtoffer. Het hof wil aannemen dat de verdachte bij zijn handelen onder invloed heeft gestaan van de situatie waarin hij sinds de aanvang van de relatie met [betrokkene 2] is komen te verkeren. Dit is evenwel geenszins een aanvaardbaar excuus voor zijn handelen en kan dan ook niet tot strafvermindering leiden.
Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk (gewelds)delict nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dat blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen. Het slachtoffer heeft lange tijd last gehad van angstaanvallen. Hij raakte zijn werk kwijt. Hij durfde niet meer terug naar zijn huis, hij heeft de huur opgezegd. Ook durfde hij niet meer naar buiten. De behandeling bij de psychiater is afgelopen, maar nog steeds ondervindt hij psychische klachten.
Het handelen van de verdachte heeft ook grote materiële en financiële schade veroorzaakt.
Ten slotte heeft de verdachte nog verschillende (namaak) wapens en munitie voorhanden gehad, waaronder een doorgeladen pistool, een revolver en een zogenoemd busje pepperspray. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu ook dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, te meer aangezien (vuur)wapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting. Gebleken is dat tenminste één van die (vuur)wapens, naar de verdachte wist, geruime tijd aanwezig was in de auto waarmee de verdachte zich verplaatste en was bedoeld om te gebruiken bij een mogelijke confrontatie met [slachtoffer] (zie zijn verklaring bij de rechter-commissaris onder punt 28). Dit heeft een strafverhogend effect.
Het hof is van oordeel dat op de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan door oplegging van een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling, zij het in het verdere verleden (2006), tot een lange gevangenisstraf. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Het hof heeft met de raadsvrouw geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu in hoger beroep geen berechting heeft plaatsgevonden binnen de termijn van 16 maanden. De berechting in hoger beroep heeft immers ruim 35 maanden geduurd. Het hof is van oordeel deze overschrijding van de redelijke termijn matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren in beginsel passend en geboden is. Het hof zal echter, gelet op voornoemde schending van de redelijke termijn, bepalen dat een gevangenisstraf van na te noemen duur zal worden opgelegd.
Beslag
Het in het dictum nader te specificeren in beslag genomen en niet teruggegeven mes dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de in het dictum nader te specificeren in beslag genomen en nog niet teruggegeven trui en het geldbedrag zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.081,24.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft bevestiging gevorderd van het vonnis waarvan beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof, met uitzondering van de posten “dierenhuid”, “laptop” en “overige”. De raadsvrouw heeft betoogd dat de benadeelde partij wat die posten betreft niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij – gelijk als bij de rechtbank - aangetoond dat tot een bedrag van € 2.304,24 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 3.250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.554,24 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 63, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart bewezendat de verdachte het
onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegdezoals hiervoor overwogen heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Mes Kl: zwart FROSTS met tape omwikkeld;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Trui Kl: Zwart Hooded "Rotterdam";
- € 1.500,00;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.554,24 (vijfduizend vijfhonderdvierenvijftig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 2.304,24 (tweeduizend driehonderdvier euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 3.250,00 (drieduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.554,24 (vijfduizend vijfhonderdvierenvijftig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 2.304,24 (tweeduizend driehonderdvier euro en vierentwintig cent) materiële schade en
€ 3.250,00 (drieduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
62 (tweeënzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2016.

Voetnoten

1.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2012 met proces-verbaalnummer PL1512 2012110093-14 (dossierpagina 017 e.v.).
2.Dossier ‘Forensisch dossier I’; proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2012 met zaaknummer 2012-110093 (dossierpagina 000 e.v.).
3.Dossier ‘Forensisch dossier I’; proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2012 met zaaknummer 2012-110093 (dossierpagina 000 e.v.).
4.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; proces-verbaal d.d. 16 juli 2012 met proces-verbaalnummer 15 BRR 12260 en WEN-nummer 353/2012 (dossierpagina 055 e.v.).
5.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; proces-verbaal verhoor [slachtoffer] d.d. 25 mei 2012 met proces-verbaalnummer 2012.110093 (dossierpagina 107 e.v.).
6.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; een geschrift, te weten: een rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een delict gepleegd in ’s-Gravenhage op 25 mei 2012 d.d. 3 juli 2012 met zaaknummer 2012.06.12.006 (aanvraag 001) (dossierpagina 060 e.v.).
7.Dossier: ‘Verdachtendossier verdachte [betrokkene 1]’; proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 augustus 2012 met proces-verbaalnummer PL17J0 2012436633-2 (dossierpagina 008 e.v.).
8.Dossier: ‘4e vervolgdossier’; proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 augustus 2012 met proces-verbaalnummer PL17J0 2012434408-10 (dossierpagina 1123 e.v.).
9.Dossier: ‘5e vervolgdossier’; proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2013 met proces-verbaalnummer 2012-110093 (dossierpagina 1293 e.v.).
10.Dossier: ‘Forensisch dossier II’; een geschrift, te weten een rapport dactyloscopisch sporenonderzoek met HAVANK-nummer 071202130004001 en SIN AAEN6235NL#D28 (dossierpagina 280 e.v.).
11.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 8 juni 2012 met proces-verbaalnummer PL1501/2012/110093 (dossierpagina 115 e.v.).
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris d.d. 31 mei 2013 met RC-nummer 12/3309, onder 17 van het verhoor.
13.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] d.d. 11 augustus 2012 met proces-verbaalnummer PL1501/2012/110093 (dossierpagina 129 e.v.).
14.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] d.d. 11 augustus 2012 met proces-verbaalnummer 2012-110093 (dossierpagina 135 e.v.).
15.Dossier: ‘2e vervolgdossier’; proces-verbaal van observeren dinsdag 14 augustus 2012 met proces-verbaalnummer HGL/00885/2012 (dossierpagina 559 e.v.).
16.Dossier: ‘1e vervolgdossier’; proces-verbaal d.d. 14 augustus 2012 (dossierpagina 218 e.v.).
17.Dossier: ‘1e vervolgdossier’; proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2012110093 en WEN-nummer 413/2012 (dossierpagina 251 e.v.) en proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2012110093 en WEN-nummer 414/2012 (dossierpagina 255 e.v.).
18.Dossier: ‘1e vervolgdossier’; proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2012110093 en WEN-nummer 415/2012 (dossierpagina 258 e.v.).
19.Dossier: ‘Zaak vuurwapens’; proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2012110093 en WEN-nummer 430/2012 (dossierpagina 105 e.v.) en proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2012110093 en WEN-nummer 431/2012 (dossierpagina 108 e.v.).
20.Dossier ‘Voorgeleiding Dossier [betrokkene 1]’; proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2012 met proces-verbaalnummer 15BRR12260 (dossierpagina 026 e.v.).
21.Dossier ‘Beslag Dossier’; proces-verbaal van bevindingen aantreffen van zwartkleurige capuchontrui in 48-RS-SK d.d. 15 augustus 2012 met proces-verbaalnummer 2012/110093 (dossierpagina 223).
22.Dossier ‘Forensisch dossier II’; een geschrift, te weten een rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een delict gepleegd in ’s-Gravenhage op 25 mei 2012 d.d. 1 november 2012 met zaaknummer 2012.06.12.006 en aanvraagnummer 004 (dossierpagina 155 e.v.).
23.Dossier ‘Forensisch dossier II’; een geschrift, te weten een rapport Onderzoek naar residuen explosieve stoffen op een trui die mogelijk gedragen werd in de buurt van een explosie in Den Haag op 25 mei 2012 d.d. 19 december 2012 met zaaknummer 2012.06.12.006 en aanvraagnummer 004 (dossierpagina 163 e.v.).
24.Dossier ‘Forensisch dossier II’; een geschrift, te weten een e-mailbericht d.d. 3 januari 2013 (dossierpagina 172 e.v.).