Uitspraak
uitspraak van 28 september 2016
[X] te [Z] , en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
Naheffingsaanslagen, bezwaren en beroepen
€ 10.500
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om de vraag of de door belanghebbenden verschuldigde overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een pand 2% of 6% bedraagt. De belanghebbenden, [X] en [Y], hebben op 17 september 2014 een pand gekocht voor € 1.050.000. De inspecteur van de Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij hij 6% overdrachtsbelasting hanteert, terwijl de belanghebbenden menen dat dit 2% moet zijn. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 28 september 2016 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de onroerende zaak op het moment van overdracht niet bestemd was voor bewoning, ondanks dat het pand feitelijk bewoond werd. De rechtbank had eerder overwogen dat de indeling van het pand, dat in gebruik was als kantoor, niet geschikt was voor bewoning. Het Hof heeft echter vastgesteld dat het pand, hoewel het als kantoor was gebruikt, nog steeds de fysieke kenmerken van een woning had en dat de voorzieningen voor bewoning aanwezig waren.
Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslagen, en oordeelt dat de overdrachtsbelasting 2% bedraagt. De inspecteur wordt veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten aan de belanghebbenden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van de bestemming van onroerend goed zowel de feitelijke situatie als de juridische bestemming in overweging te nemen.