ECLI:NL:GHDHA:2016:2845

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
22-005704-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk nalaten van informatie met betrekking tot bijstandsuitkering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die opzettelijk heeft nagelaten aan de gemeente door te geven dat hij samenwoonde met zijn echtgenote en een gemeenschappelijke huishouding voerde. Dit was van belang voor de vaststelling van de hoogte of de duur van zijn bijstandsuitkering. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en een taakstraf van 240 uren, maar ging in hoger beroep tegen deze veroordeling. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor het deel dat gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, maar het onder 2 ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Het hof overweegt dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor zijn recht op bijstandsverlening. Het hof heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, maar oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005704-15
Parketnummers: 09-842392-13 en 09-766014-14
Datum uitspraak: 28 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 december 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 09-842392-13 onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-842392-13 onder 1 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 09-766014-14 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 09-842392-13 onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog van belang, bij een tweetal inleidende dagvaardingen - waarvan de feiten, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd, door het hof zijn doorgenummerd – na een wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg ten laste gelegd dat:
1. (09-842392-13)
hij op een of meer tij
dstippen in of omstreeks de periode van 16 oktober 2012 tot en met 11 juli 2013 te 's-Gravenhage, althans in Nederland in een garage aan de [x] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad 1422 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. (09-766014-14)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juli 2012 tot en met 11 juli 2013, althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode, te Den Haag, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig het/de benodigde gegeven(s) te verstrekken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de gemeente Den Haag (volledig) te melden dat hij, toen en daar, althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode samenwoonde, althans duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde (met medeverdachte 1] op het/de adres(sen) [x] te Maasdijk en/of [x] te Den Haag), althans zijn hoofdverblijf niet gedurende de gehele voornoemde periode had op de [x] te Den Haag, zulks terwijl dit/deze feit(en) (telkens) kon(den) strekken en/of heeft/hebben gestrekt tot bevoordeling van hemzelf en/of een ander, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat de verdachte op een aantal momenten in de ten laste gelegde periode in de garage aan de [x] te Den Haag aanwezig is geweest. Niet staat vast dat hij ook aanwezig is geweest in het deel van de garage waar de hennepplantage zich bevond. De sigarettenpeuken met daarop een DNA-profiel dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte leveren zodanig bewijs niet op, aangezien de verdachte voor de aanwezigheid van die peuken een verklaring heeft gegeven welke niet volslagen onaannemelijk is.
De handeling van het overladen van tuinaarde op 14 juni 2013 levert evenmin doorslaggevend bewijs op voor betrokkenheid van de verdachte bij de hennepplantage aan de [x], aangezien de teelt in deze hennepplantage op die datum reeds in een gevorderd stadium was en de tuinaarde dus niet voor deze plantage bestemd zal zijn geweest.
Dat de in de woning van de verdachte aangetroffen en, naar hij tegenover de politie heeft verklaard, door hem gemaakte foto’s van een hennepkwekerij, welke foto’s dateren van februari 2013, de plantage in de [x] betreffen kan op grond van het voorhanden bewijs niet worden aangenomen.
Hoewel deze tapgesprekken bepaald vragen oproepen, leveren zij, mede gelet op de datering daarvan, onvoldoende bewijs op van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte 2] gericht op het ten laste gelegde telen dan wel aanwezig hebben van hennep in de [x].
Ook overigens biedt het dossier daarvoor onvoldoende bewijs, nu de door de verdachte verrichte en vastgestelde handelingen niet van zodanige aard zijn dat zij in intellectueel en materieel opzicht een voldoende bijdrage leveren aan het ten laste gelegde telen dan wel aanwezig hebben van hennep.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging – te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
De overige verweren van de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde behoeven geen bespreking, gelet op de vrijspraak ter zake van dit feit.
Partiële vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Het hof stelt voorop dat het genieten van een bijstandsuitkering en het hebben van een latrelatie als zodanig niet het ten laste gelegde strafbare feit oplevert. Dit wordt anders wanneer deze latrelatie overgaat in een meldingsplichtige situatie. De vraag is of hiervan sprake is geweest in de periode van 30 juli 2012 tot 25 mei 2013.
Bij de sociale diensten was bekend dat de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1] gehuwd was, dat uit dit huwelijk een zoon was geboren in 2011, dat de verdachte en [medeverdachte 1] gescheiden woonden en dat [medeverdachte 1] zorgtaken ten aanzien van de twee kinderen van de verdachte [verdachte] uit een eerder huwelijk verrichtte. Dit bracht mee dat deze twee kinderen veelvuldig in Maasdijk verbleven.
Dat in de woning in Maasdijk kleding van een volwassen man aanwezig was, is op 15 juli 2013 niet vastgesteld.
Het proces-verbaal waarin over de interpretatie van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij de verdachte wordt gerelateerd, meldt ten aanzien van het door de verdachte [verdachte] gebruikte telefoonnummer dat de meest gebruikte zendmast ook in de voor de nachtrust bestemde tijd de [x] te Maasdijk was. Deze mast heeft de woning aan de [x] te Maasdijk onder zijn bereik. Op grond van de bijlagen bij dit proces-verbaal kan het hof niet vaststellen in welke mate deze zendmast vaker dan andere zendmasten gebruikt werd.
Buurtgenoten in Maasdijk en Den Haag hebben tegenover de sociale recherche en de rechter-commissaris verklaringen afgelegd over het verblijf in Maasdijk dan wel Den Haag. Deze verklaringen zijn in het licht van hetgeen reeds bekend was bij de sociale diensten onvoldoende eenduidig om aan te kunnen nemen dat sprake was van daadwerkelijke samenwoning.
Bij deze stand van zaken is het voorhanden bewijs onvoldoende om het ten laste gelegde bewezen te kunnen achten voor wat betreft de periode tot 25 mei 2013, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging – dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij
op een of meer tijdstip(pen)in of omstreeks de periode van
30 juli 201225 mei 2013tot en met 11 juli 2013,
althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode,te Den Haag,
in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting
(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig het
/debenodigde gegeven
(s)te verstrekken, immers heeft hij, verdachte,
(telkens)opzettelijk nagelaten aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de gemeente Den Haag
(volledig
)te melden dat hij, toen en daar,
althans in enig(e) tijdvak(ken)in die periode samenwoonde, althans duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde (met [medeverdachte 1] op het
/deadres
(sen) [x] te Maasdijk en/of[x] te Den Haag),
althans zijn hoofdverblijf niet gedurende de gehele voornoemde periode had op de [x] te Den Haag,zulks terwijl dit
/dezefeit
(en) (telkens)kon
(den)strekken en/of heeft
/hebbengestrekt tot bevoordeling van hemzelf
en/of een ander, terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist, althansredelijkerwijze had moeten vermoeden dat dat
/diegegeven
(s)van belang was
/warenvoor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte
en/of de duurvan die verstrekking en/of tegemoetkoming;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden als vermeld in door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – betoogd dat de aanhouding tot en met doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [x] te Den Haag onrechtmatig zijn geweest. Uit het dossier blijkt immers niet van enige basis voor een concrete verdenking jegens de verdachte. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van alle resultaten verkregen uit de doorzoeking van die woning en dientengevolge tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar aanleiding van het onderzoek naar de op 16 oktober 2012 aangetroffen hennepkwekerij in de [x] te Den Haag is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Asia Micra naar de bij die hennepkwekerij betrokken personen, zijnde [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], welke personen vermoedelijk meerdere hennepplantages zouden exploiteren. Hierbij is de telecommunicatie van die [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] onderzocht en zijn zij stelselmatig geobserveerd.
Gaande het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 4] meermalen telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2], zijnde de broer van de verdachte. De telefoongesprekken leken betrekking te hebben op de exploitatie van een hennepkwekerij. Gebleken is verder dat verdachtes broer op zijn beurt meermalen telefonisch contact heeft gehad met de garagehouder van de garage aan de [x] te Den Haag. Op 14 juni 2013 is door [medeverdachte 2] en de garagehouder erover gesproken of de door [medeverdachte 2] gehuurde vrachtwagen wel in de garage past en over het lossen van iets in de garage uit het zicht van de huisbaas later die dag. De verdachte en zijn broer zijn op 14 juni 2013 door de politie gecontroleerd terwijl zij in een doodlopende straat uit het zicht van de openbare weg zakken tuinaarde aan het overladen waren vanuit een verhuiswagen naar een bestelauto. Vervolgens zijn de verdachte en zijn broer op 21 juni 2013 tot twee keer toe samen gezien bij de garage aan de [x], waarbij zij de eerste keer ongeveer twee uur in de garage zijn geweest.
Vorenstaande feiten en omstandigheden hebben ertoe geleid dat de verdachte door het onderzoekteam als verdachte is aangemerkt. Naar het oordeel van het hof geven deze feiten en omstandigheden objectief bezien voldoende aanleiding voor een verdenking dat de verdachte betrokken was bij de exploitatie van een hennepkwekerij. De aanhouding van de verdachte was derhalve rechtmatig.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat het binnentreden in de woning van de verdachte ter aanhouding en doorzoeking onrechtmatig is geweest, overweegt het hof dat hiertoe op 9 juli 2013 een machtiging is afgegeven door de hulpofficier van justitie. Deze machtiging is van kracht geweest op de dag waarop zij is afgegeven en de drie daarop volgende dagen. De woning is op 11 juli 2013 binnengetreden met toestemming van de verdachte. Na zijn aanhouding is de woning onder leiding van de rechter-commissaris onderzocht. Ook het binnentreden van de woning is mitsdien op rechtmatige wijze geschiedt.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en zal de resultaten uit de doorzoeking van de woning aan de [x] gebruiken voor het bewijs.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota betoogd – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, ook voor wat betreft de periode na 25 mei 2013. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben immers verklaard dat [medeverdachte 1] slechts voor zeer korte duur in de woning aan de [x] te Den Haag verbleef om de verdachte bij afwezigheid van diens ouders te ondersteunen bij de zorg voor zijn kinderen. Er was derhalve geen sprake van samenwonen of het voeren van een gezamenlijke huishouding vanuit één hoofdverblijf.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof was in de periode van 25 mei 2013 tot en met 11 juli 2013 sprake van een situatie waarin de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] met elkaar hebben samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd vanuit één hoofdverblijf. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is op donderdag 11 juli 2013 aangehouden ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde in zijn woning aan de [x] te Den Haag. Gebleken is dat daar toen ook zijn echtgenote, zijnde de medeverdachte [medeverdachte 1], aanwezig was samen met hun zoontje en de andere twee kinderen van de verdachte. Door de woning verspreid zijn meerdere poststukken op naam van [medeverdachte 1] aangetroffen. In de slaapkamer van de verdachte stond een tweepersoonsbed en een kinderbedje waarin het zoontje van de verdachte en de medeverdachte sliep. Ook lagen in verdachtes slaapkamer meerdere make-up artikelen en vrouwenkledingstukken, waaronder dertig bh’s.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn twee oudste kinderen bij zijn ouders woont en dat zijn ouders normaal gesproken de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich nemen. [medeverdachte 1] en hij leven gescheiden. Zij woont samen met hun zoontje in haar eigen woning in Maasdijk. Omdat zijn ouders op 25 mei 2013 voor zes maanden naar Turkije waren vertrokken, verbleef [medeverdachte 1] bij hem in de woning om te helpen met de zorg voor de kinderen.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] is gelijkluidend. Zij heeft verklaard dat zij sinds twee weken in de woning van de verdachte verbleef en dat zij voornemens was om bij de start van de zomervakantie van de kinderen van de verdachte (op 18 juli 2013) terug te keren naar haar eigen woning in Maasdijk. Ook heeft zij verklaard dat zij verder nauwelijks in de woning aan de [x] aanwezig was, nu zij een slechte relatie had met haar schoonmoeder.
In de woning van [medeverdachte 1] aan de [x] in Maasdijk is op maandag 15 juli 2013 een onderzoek ingesteld. Bij het betreden van de woning werd nabij de voordeur een stapel post aangetroffen.
Uit de bevindingen historische verkeersgegevens met betrekking tot het telefoonnummer van [medeverdachte 1] volgt dat in de periode van 1 juni 2013 tot en met 1 juli 2013 de meest aangestraalde zendmast, ook in de voor de nachtrust bestemde tijd, de zendmast aan de [x] te Den Haag is. Deze zendmast heeft ook de [x] te Den Haag onder zijn bereik. Verder heeft [medeverdachte 1] op 18 juni 2013 via de vaste telefoonlijn van de [x] gebeld met de broer van de verdachte, die haar toen vroeg of zij Maasdijk al miste.
Op grond van het vorenstaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof genoegzaam bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf 25 mei 2013 tot en met 11 juli 2013 samen met de verdachte en hun/zijn kinderen in de woning aan de [x] te Den Haag verbleef. De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat zij daar slechts pas twee weken was, acht het hof niet aannemelijk mede gelet op de historische verkeersgegevens van de telefoon die bij haar in gebruik was en de hoeveelheid post die in haar woning is aangetroffen. Naar het oordeel van het hof was de duur van het verblijf zodanig, namelijk in ieder geval langer dan drie weken, dat de verdachte de plicht had om dit aan de gemeente te melden. Door dit na te laten heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd. Dat de koelkast in de woning in Maasdijk goed gevuld was op 15 juli 2013 leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de medeverdachte [medeverdachte 1] kennelijk regelmatig op en neer reed naar Maasdijk, blijkens een door haar op 17 juni 2013 gevoerd telefoongesprek (blz. 522).
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in onder 2 bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft opzettelijk nagelaten aan de gemeente door te geven dat hij samenwoonde en een gemeenschappelijke huishouding voerde met zijn echtgenote, terwijl hij redelijkerwijze moest vermoeden dat de te verstrekken gegevens van belang waren voor de vaststelling van de hoogte of de duur van zijn bijstandsuitkering. Aldus handelend heeft de verdachte getracht zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen en heeft hij misbruik gemaakt van het – op kosten van de gemeenschap in stand gehouden - vangnet van sociale voorzieningen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van andersoortige feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voorts stelt het hof vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, nu de berechting in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren. Gezien de geringe overschrijding en gelet op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep is het hof van oordeel dat met deze vaststelling kan worden volstaan.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-842392-13 onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. TH.W.E. Schmitz,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2016.