In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten en de vermindering van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012 aan de orde zijn. Belanghebbende had in haar aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.797 opgegeven, met uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 10.134. De Inspecteur heeft echter de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot € 35.621, maar belanghebbende was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw gesteld dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten te laag zijn vastgesteld. Het Hof heeft de mondelinge behandeling op 13 juli 2016 gehouden, waarbij partijen aanwezig waren. De Inspecteur heeft na de behandeling aanvullende informatie ingediend, maar het Hof heeft deze buiten beschouwing gelaten. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar opgevoerde zorgkosten, en dat de Inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de behandeling van de aangifte en het bezwaar.
Het Hof heeft geconcludeerd dat de door de Inspecteur geaccepteerde specifieke zorgkosten in totaal € 5.929 bedragen, en dat de aanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De beslissing van de Rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. De uitspraak is op 7 september 2016 in het openbaar uitgesproken.