ECLI:NL:GHDHA:2016:2843

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
BK-15/01073
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten en de vermindering van de aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten en de vermindering van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012 aan de orde zijn. Belanghebbende had in haar aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.797 opgegeven, met uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 10.134. De Inspecteur heeft echter de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot € 35.621, maar belanghebbende was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw gesteld dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten te laag zijn vastgesteld. Het Hof heeft de mondelinge behandeling op 13 juli 2016 gehouden, waarbij partijen aanwezig waren. De Inspecteur heeft na de behandeling aanvullende informatie ingediend, maar het Hof heeft deze buiten beschouwing gelaten. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar opgevoerde zorgkosten, en dat de Inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de behandeling van de aangifte en het bezwaar.

Het Hof heeft geconcludeerd dat de door de Inspecteur geaccepteerde specifieke zorgkosten in totaal € 5.929 bedragen, en dat de aanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De beslissing van de Rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. De uitspraak is op 7 september 2016 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/01073

Uitspraak van 7 september 2016

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 oktober 2015, nummer SGR 15/3884, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.797 (de aanslag). Bij gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 208 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij zijn uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende en heeft hij de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.621. De in rekening gebrachte belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 juli 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. De Inspecteur heeft na de mondelinge behandeling nog een brief met cijfermatige opstellingen aan het Hof gezonden. Het Hof heeft de brief buiten beschouwing gelaten.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2013 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking een bedrag van € 47.976 vermeld. Voorts heeft zij in haar aangifte uitgaven voor specifieke zorgkosten tot een bedrag van in totaal € 10.134 opgevoerd, daarbij rekening houdend met een drempelbedrag van € 707.
3.2.
Bij brief van 6 oktober 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is van de aangifte af te wijken. De voorgenomen correctie houdt in dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aftrek worden toegelaten. Bij brief van 23 oktober 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij alsnog een aftrek van dieetkosten tot een bedrag van € 1.300 accepteert. In deze brief berekent de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 39.797. De aanslag is overeenkomstig de brief van 23 oktober 2014 opgelegd.
3.3.
Bij zijn uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan belanghebbendes bezwaar. De Inspecteur verhoogt het bedrag van de in aftrek toegelaten specifieke zorgkosten tot € 4.769, rekening houdend met een drempelbedrag van € 707.
3.4.
Volgens informatie van [Y] Levensverzekering N.V heeft belanghebbende in 2012 een uitkering van € 1.760 ontvangen, waarop € 582 aan loonheffing is ingehouden. Deze uitkering is niet in de aanslag betrokken.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de uitgaven voor specifieke zorgkosten tot een te laag bedrag in aanmerking zijn genomen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of de daaruit in beginsel voortvloeiende vermindering van de aanslag met toepassing van interne compensatie geheel of gedeeltelijk achterwege kan worden gelaten.
4.2.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag en de beschikking.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder.
"(…)
6. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat de kosten die zij opvoert aftrekbaar zijn. Eiseres heeft een overzicht (een afschrift van een excel rekenblad) overgelegd waarop zij per zorgverlener en onder vermelding van data, diverse bedragen aan zorgkostenkosten heeft vermeld. Verder heeft zij meer dan 100 kopieën van facturen, rekeningafschriften en nota-overzichten van de verzekeringsmaatschappij overgelegd (de bewijsstukken).
7. De rechtbank stelt vast dat het overzicht meerdere malen dezelfde kosten vermeldt. Zo is bijvoorbeeld op het overzicht vermeld:
“Apotheek [A]
15 nov. 2012 € 260
24 okt. 2012 € 260,69
18 jan. 2012 € 93,50
Totaal € 614,19”
Met betrekking tot deze bedragen is als bewijsstuk een factuur overgelegd van Apotheek [A] van 24 oktober 2012 met notanummer […] voor een bedrag van € 260,69 (bijlage L97 bij het verweerschrift). Ook is bij de bewijsstukken een rekeningafschrift gevoegd waaruit blijkt dat eiseres op 15 november 2012 onder vermelding van notanummer […] een bedrag van € 260 aan Apotheek [A] heeft betaald (bijlage L43 bij verweerschrift). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat eiseres zowel de factuur als het betalingsbewijs die beide betrekking hebben op hetzelfde notanummer, heeft opgevoerd als kosten. Ook ten aanzien van de posten [B] en [C] constateert de rechtbank dat eiseres op het overgelegde overzicht meerdere malen zowel de facturen als bijbehorende betalingsbewijzen heeft opgevoerd als kosten. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres niet alle notaoverzichten van haar zorgverzekeraar heeft overgelegd, waardoor niet is na te gaan welke kosten de zorgverzekeraar heeft vergoed. Voorzover deze overzichten ontbraken, had het op de weg van eiseres gelegen om deze op te vragen bij haar verzekeraar, nu met behulp van die overzichten inzichtelijk kan worden gemaakt welke bedragen nog voor aftrek in aanmerking komen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres diverse voedingssupplementen onder de kosten heeft opgenomen die niet kunnen worden aangemerkt als specifieke zorgkosten. Ook heeft eiseres onvoldoende inzicht gegeven in het verband tussen de vele facturen en de door eiseres in het overzicht vermelde kosten.
Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat met al hetgeen eiseres heeft overgelegd en aangevoerd, zij niet, althans onvoldoende, aannemelijk maakt dat er bovenop het door verweerder in aanmerking genomen bedrag aan specifieke zorgkosten, nog meer kosten zijn die voor aftrek in aanmerking komen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres bij brief van 21 juli 2014 heeft verzocht om specificaties van de opgevoerde kosten, nota’s en betalingsbewijzen en tevens vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar over te leggen. Bij brief van 6 oktober 2014 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens is om af te wijken van de aangifte omdat hij geen specificaties van de zorgkosten heeft ontvangen. Hierbij heeft hij eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog de vereiste specificaties toe te sturen en daarbij vermeld dat duidelijk moet blijken welke bewijsstukken bij welke aftrekpost horen. Eiseres heeft in de aanslag- en bezwaarfase weliswaar informatie aan verweerder verstrekt, maar zij heeft niet per kostenpost aangegeven welke bewijsstukken daarbij horen. Voor zover verweerder aan de hand van de stukken wel het nodige inzicht verkreeg tussen de opgevoerde kosten en de onderliggende bewijsstukken, heeft hij die aftrek in bezwaar alsnog verleend. Naar aanleiding van een en ander is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten dat hij jegens eiseres bij de behandeling van haar aangifte en haar bezwaar onzorgvuldig heeft gehandeld.
9. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verweerder in zijn brieven van 2 maart 2015 en 30 maart 2015 duidelijk heeft vermeld welke kosten hij in aftrek heeft toegelaten en tevens heeft aangegeven dat het overzicht van eiseres geen toegevoegde waarde heeft, omdat de daarin vermelde kosten niet zijn ondersteund met bewijsstukken. Van een motiveringsgebrek is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard. (…)"

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Ter zitting heeft de Inspecteur, naast de reeds door hem geaccepteerde specifieke zorgkosten, de volgende door belanghebbende in hoger beroep geclaimde zorgkosten in aftrek aanvaard: € 95 (kosten in rekening gebracht door [D] ), € 99,74 (kosten in rekening gebracht door [E] ) en € 101 (kosten in rekening gebracht door [A] ). Voorts is de Inspecteur ter zitting akkoord gegaan met een verhoging van de al eerder in aftrek aanvaarde laboratoriumkosten van € 1061,81 tot € 1.238,53. Hierbij is de Inspecteur uitgegaan van de berekening van belanghebbende en heeft deze gecorrigeerd voor een in die berekening door belanghebbende gemaakte, voor haar nadelige, rekenfout van € 176,72. Het een en ander leidt ertoe dat de door de Inspecteur geaccepteerde specifieke zorgkosten in totaal afgerond € 5.929 bedragen (voor aftrek van de drempel); het in hoger beroep door belanghebbende bepleite bedrag van € 5.752,09 plus het extra in aanmerking te nemen bedrag van € 176,72.
7.2.
Na hetgeen onder 7.1 is overwogen behoeft de vraag of het vertrouwensbeginsel de Inspecteur verplicht om, naast de reeds eerder geaccepteerde specifieke zorgkosten, een bedrag van € 277,05 in aftrek toe te laten, geen behandeling meer.
7.3.
Het leerstuk van de interne compensatie houdt, voor zover hier van belang, in dat het de Inspecteur en in (hoger) beroep de rechter vrijstaat, indien heroverweging van de aanslag leidt tot de slotsom dat deze moet worden verminderd, de aanslag te handhaven op andere, niet eerder gebruikte gronden.
7.4.
Naar het oordeel van het Hof dient de uit de verhoging van het bedrag van de uitgaven voor specifieke zorgkosten voortvloeiende vermindering van het aanslagbedrag te worden gecompenseerd met de verhoging van het aanslagbedrag ten gevolge van het alsnog op de juiste wijze rekening houden met de door belanghebbende van [Y] Levensverzekering N.V. ontvangen uitkering van € 1.760 en de daarop ingehouden loonheffingen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard de ontvangst van de uitkering niet langer te betwisten.
7.5.
Het vorenoverwogene leidt tot de hieronder in de rechterkolom opgenomen berekening van het bedrag van de aan belanghebbende te verlenen teruggaaf. In de middelste kolom is ter vergelijking de berekening van de bij de uitspraak op bezwaar verleende teruggaaf opgenomen.
Inkomen box 1
40.559
42.913
incl. uitkering
Zorgkosten
min
5.476
5.929
Drempel zorgkosten
plus
707
808
Scholingsuitgaven
min
169
169
Verzamelinkomen
35.621
37.029
Inkomstenbelasting box1
Eerste schijf 1,95%
369
369
Tweede schijf 10,8%
1.611
1.611
Derde schijf 42%
738
1.329
Totaal
2.719
3.309
Premie volksverzekeringen
plus
10.548
10.548
Heffingskortingen
min
3.61
3.61
Inkomstenbelasting en
premievolksverzekeringen
9.657
10.247
Ingehouden loonheffing
min
14.801
15.383
Teruggaaf
5.144
5.136
7.6.
Gelet op het vorenstaande is het bedrag van de aanslag bij de uitspraak op bezwaar niet op een te hoog bedrag vastgesteld. De aan belanghebbende te verlenen teruggaaf is € 8 lager dan die waartoe de uitspraak op bezwaar leidt. Mitsdien is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Evenmin is er aanleiding vergoeding van het griffierecht te gelasten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. D.M. Drok, J.J.J. Engel en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 7 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.