Uitspraak
niet-ontvankelijkwerd verklaard in zijn verzoek tot opheffing.
opheffing)
niet-ontvankelijkte verklaren onjuist is en dat de rechtbank een inhoudelijke beslissing had moeten nemen op het opheffingsverzoek.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verdachte tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 september 2016, waarin de rechtbank de verdachte niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De verdachte had op 8 september 2016 hoger beroep ingesteld, nadat de rechtbank op 3 augustus 2016 een bevel tot gevangenhouding had verleend voor de duur van 90 dagen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd door de raadsman, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot schorsing.
Het hof overweegt dat een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis te allen tijde kan worden ingediend, en dat het recht van de verdachte om tussentijds opheffing te verzoeken niet afhankelijk is van een verandering in omstandigheden. Het hof stelt vast dat de rechtbank een inhoudelijke beslissing had moeten nemen op het opheffingsverzoek, in plaats van de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof is van mening dat de beslissing van de rechtbank onjuist is en dat de verdachte in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
Na onderzoek concludeert het hof dat de verdenking en bezwaren die tot het bevel tot bewaring hebben geleid, nog steeds bestaan. Daarom wijst het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Ook het subsidiaire verzoek tot schorsing wordt afgewezen, omdat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte minder zwaar wegen dan de belangen van de vrijheidsbeneming. Het hof bevestigt de beschikking van de rechtbank, waarbij zowel het opheffingsverzoek als het schorsingsverzoek zijn afgewezen.