II. te bepalen dat de man ertoe gerechtigd is om de te veel door hem betaalde alimentatie te verrekenen met toekomstige termijnen, kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
4. De man voert in hoger beroep - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid en dat er geen grond is voor wijziging van de kinder- en/of partneralimentatie. Uit de door de man overgelegde stukken is volgens hem eenvoudig op te maken dat hij a) al meer dan een jaar ziek is ten gevolge waarvan hij b) arbeidsongeschikt is en er c) in verband met de aanhoudende beperkingen nog geen re-integratie te verwachten is, zowel niet binnen als buiten de organisatie. De man stelt dat aan zijn zijde derhalve wel degelijk sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Verder stelt de man in grief 2 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inkomensdaling aan de zijde van de man onvoldoende is om te kunnen spreken van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding ter zake de partneralimentatie mag worden gehouden. De man heeft een inkomensdaling van 23 %. Deze inkomensdaling, die volgens hem niet te wijten is aan omstandigheden die voor zijn rekening dienen te komen, is daarmee dermate ingrijpend dat de man niet gehouden zou mogen worden aan het niet-wijzigingsbeding en dat ook op die grond herziening van de partneralimentatie gerechtvaardigd is.
5. De vrouw stelt (kort samengevat) dat de grieven niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden. Zij voert daartoe het volgende aan:
1. De vrouw betwist dat de man zodanig arbeidsongeschikt is, dat om die reden het niet-wijzigingsbeding ex artikel 3.2.convenant buiten werking zou worden gesteld. De man helpt zijn broer bij de in- en verkoop van auto’s. De inhoud en omvang van die werkzaamheden is onduidelijk. Vanwege de gevonden werkzaamheden, betwist de vrouw primair dat de man zodanig arbeidsongeschikt is dat dit het niet-wijzigingsbeding buiten werking stelt. Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat het niet-wijzigingsbeding onverkort van toepassing blijft omdat de man met deze activiteiten zijn eigen herstel in de weg staat.
2. Er is geen sprake van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden.
3. Er is geen sprake van de situatie dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd, dat de partner- en kinderalimentatie hebben opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Het hof overweegt als volgt.
6. Vast staat dat partijen een echtscheidingsconvenant met elkaar zijn overeengekomen. In het ouderschapsplan onder ‘4’ hebben partijen een regeling getroffen ten aanzien van de kinderalimentatie. Partijen hebben verder in het convenant afspraken gemaakt met betrekking tot de partneralimentatie. In het convenant is onder 3.2 ten aanzien van de partneralimentatie een beperkt niet-wijzigingsbeding opgenomen:
deze afspraak kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
7. De vraag, die partijen verdeeld houdt - of er sprake is van een zodanige arbeidsongeschiktheid van de man, dat kan worden overgegaan tot het wijzigen van de door partijen overeengekomen partneralimentatie - kan niet worden beantwoord op grond van enkel een (taalkundige) uitleg van de bewoordingen van de overeenkomsten. Ook waar de overeenkomsten zijn gesloten met behulp van advocaten, komt het bij de uitleg van de overeenkomsten aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-norm). Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
8. In het licht van deze maatstaf is het hof van oordeel dat, gezien de stukken en het besprokene ter zitting, partijen bedoeld hebben een regeling te treffen voor het geval de man voor een langere periode werkloos dan wel arbeidsongeschikt zou geraken en daardoor (substantieel) in inkomen zou achteruitgaan. Het hof stelt vast dat bij de man sprake is van een langdurige arbeidsongeschiktheid (hij is met ingang van september 2014 ziek geworden) die een aanpassing van de partneralimentatie rechtvaardigt. Mede gelet op de door de man overgelegde aanvullende stukken, waaronder adviezen van de bedrijfsarts en bijstellingen van het plan van Aanpak, eerstejaarsevaluatie WIA is voldoende aannemelijk gemaakt dat de man inmiddels meer dan anderhalf jaar arbeidsongeschikt is, hij professionele hulp heeft gezocht en wekelijks intensief wordt behandeld, maar dat er nog geen zicht is op algeheel herstel. Vanwege deze arbeidsongeschiktheid kan de man niet zijn volledige salaris verdienen, maar ontvangt hij nog slechts 70 % daarvan. Deze wijziging van omstandigheden maakt dat de man ten aanzien van de kinderalimentatie ontvankelijk is in zijn verzoek en dat hij ten aanzien van de partneralimentatie niet aan het niet- wijzigingsbeding kan worden gehouden omdat de omstandigheid waaronder dit niet-wijzigingsbeding vervalt, is ingetreden. Het betoog van de vrouw, dat de man inmiddels zijn broer helpt bij de in- en verkoop van auto’s en de vrouw vermoedt dat het gaat om structurele werkzaamheden, zodat hij niet zodanig arbeidsongeschikt is dat het niet-wijzigingsbeding buiten werking stelt, is door de man gemotiveerd weersproken en is het hof ook overigens niet gebleken, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Nu er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, treft de eerste grief van de man doel. Hieruit volgt dat grief 2 met betrekking tot de inkomensdaling van de man geen verdere bespreking behoeft.
9. De behoefte van de minderjarige en de behoefte van de vrouw aan een bijdrage staan als zodanig niet ter discussie.
10. Het hof stelt voorop dat partijen in het ouderschapsplan onder 4 e en f (de verdeling van de kosten van de kinderen) hebben afgesproken dat de man met ingang van 1 januari 2013 € 590,- per maand aan kinderalimentatie zal betalen, zijnde de behoefte van de minderjarige die partijen op dit zelfde bedrag hebben gesteld.
11. De man heeft ter onderbouwing van zijn draagkracht bij brief van 11 mei 2016 (productie 41) een draagkrachtberekening overgelegd. De vrouw heeft ter zitting een draagkrachtberekening overgelegd. Het hof zal deze berekeningen bij de beoordeling van de draagkracht van de man tot uitgangspunt nemen, een en ander zoals ter zitting met partijen is besproken en voor zover de daarin opgenomen bedragen niet door partijen zijn betwist. Beide partijen zijn daarbij uitgegaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 57.328,-, en een eigen aandeel van de vrouw van € 135,- per maand in de kosten van de minderjarige. Aangezien de man naar het oordeel van het hof onverminderd draagkracht heeft om de kinderalimentatie te voldoen en kinderalimentatie voorrang heeft op partneralimentatie, is het hof van oordeel dat de man onverminderd de volledige behoefte van de minderjarige voor zijn rekening dient te nemen. Of de man al dan niet aanspraak zou kunnen maken op een zorgkorting kan dan verder in het midden blijven.
12. Ten aanzien van de in geschil zijnde lasten houdt het hof rekening met: de helft van de opgevoerde woonlasten, zijnde 713,- per maand, zoals door partijen opgevoerd, nu de nieuwe partner van de man inmiddels weer inkomsten heeft en geacht wordt voor de helft bij te kunnen dragen in de maandelijkse woonlasten. Het hof houdt voorts rekening met de helft van het forfait overige eigenaarslasten, zijnde € 47,50 per maand. Verder wordt rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, en een premie zorgverzekering van in totaal € 134,- per maand. Het eigen risico bedraagt € 32,- per maand.
13. Het hof houdt geen rekening met geschatte € 1.000,- netto neveninkomsten per maand aan de zijde van de man ter zake de handel in auto’s, zoals door de vrouw opgevoerd, nu de man deze neveninkomsten gemotiveerd heeft weersproken en de vrouw haar stelling niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. Daar komt bij dat aannemelijk is gemaakt dat de man, mocht hij eventuele bijverdiensten genereren, deze inkomsten dient te verrekenen met zijn ontvangen uitkering.
14. Indien dan rekening wordt gehouden met de overige niet in geschil zijnde lasten, is het hof van oordeel dat de man over voldoende draagkracht beschikt om een partneralimentatie ten bedrage van € 1.080,- per maand te kunnen voldoen, naast een kinderalimentatie van € 590,- per maand, thans geïndexeerd € 607.- per maand (op basis van het forfaitaire of wettelijke systeem). Een dergelijke bijdrage acht het hof redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Hetgeen de man overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook vernietigen. Het hof acht het redelijk om deze wijziging te laten ingaan op 11 juni 2015, zijnde de datum waarop de man het inleidende verzoek bij de rechtbank heeft ingediend.
15. De man heeft eerst bij brief van 22 augustus 2016 aan het hof meegedeeld dat zijn inkomen met ingang van 29 augustus 2016 zal zijn verminderd. De man wijzigt zijn verzoek in die zin dat verzocht wordt om ter zake de door hem te betalen partneralimentatie rekening te houden met een netto inkomen van € 3.078,98 exclusief vakantiegeld en met ingang van november 2016 met een netto inkomen van € 2.871,71 per maand exclusief vakantiegeld.
16. De vrouw heeft bij V-formulier van 22 augustus 2016 uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de verandering c.q. wijziging van het verzoek van de man in dit stadium.
17. Het hof acht de verandering c.q. wijzing van het verzoek van de man - waarbij onduidelijk blijft hoe het nieuwe petitum komt te luiden - in dit stadium tardief, en zal het overgelegde stuk op basis van de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing laten. In dit kader volgt het hof het betoog van de vrouw dat zij onredelijk in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer wordt bemoeilijkt.
18. Gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw is het hof van oordeel dat haar aflossingscapaciteit niet toereikend is om eventueel teveel ontvangen alimentatie terug te betalen, waarbij komt dat het hof het aannemelijk acht dat de vrouw de door haar van de man eventueel teveel ontvangen alimentatie heeft geconsumeerd. In het licht van het voorgaande, zal het hof de vrouw geen terugbetalingsverplichting opleggen.
19. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
20. Dit leidt tot de volgende beslissing.