ECLI:NL:GHDHA:2016:2817

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.178.530/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinder- en partneralimentatie in hoger beroep met betrekking tot duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van de vrouw en hun minderjarige kind. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot wijziging van de door hem te betalen kinder- en partneralimentatie werd afgewezen. De man stelt dat hij sinds september 2014 arbeidsongeschikt is en dat deze duurzame arbeidsongeschiktheid een wijziging van de alimentatie rechtvaardigt. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 590,- per maand aan kinderalimentatie en € 1.452,- per maand aan partneralimentatie moest betalen, maar de man verzoekt deze bedragen te verlagen naar respectievelijk € 219,- en € 815,- per maand, met terugwerkende kracht tot verschillende data.

De vrouw verzet zich tegen de wijziging en stelt dat de man niet zodanig arbeidsongeschikt is dat het niet-wijzigingsbeding in het convenant buiten werking moet worden gesteld. Het hof oordeelt dat de man inderdaad duurzaam arbeidsongeschikt is en dat dit een ingrijpende wijziging van omstandigheden vormt. Hierdoor kan de man niet langer aan het niet-wijzigingsbeding worden gehouden. Het hof stelt vast dat de man voldoende draagkracht heeft om de kinderalimentatie te voldoen, maar dat de partneralimentatie kan worden verlaagd naar € 1.080,- per maand, met ingang van 11 juni 2015. De vrouw hoeft eventueel teveel ontvangen alimentatie niet terug te betalen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 september 2016
Zaaknummer : 200.178.530/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 15-4472 / FA RJ 15-5740
Zaaknummers rechtbank : C/09/490376 en C/09/493098
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.E. van Kuijk-Wesdorp te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.A. Schipper te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 15 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 juli 2015 van de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.178.530/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.178.530/02. Bij uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 16 december 2015 is dit verzoek afgewezen.
De vrouw heeft op 30 november 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 3 mei 2016 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
  • op 2 mei 2016 een V-formulier van 22 april 2016 met bijlagen;
  • op 12 mei 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 13 mei 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. A.H. van Haga (kantoorgenoot van mr. M.E. van Kuijk-Wesdorp);
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 18 juni 2013 heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2013 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), dient te betalen van € 590,- per maand. Voorts is bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw € 1.452,- per maand dient te betalen. Een en ander overeenkomstig het in de beschikking opgenomen echtscheidingsconvenant. De beslissing met betrekking tot de kinder- en partneralimentatie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man - strekkende tot een wijziging van de door hem te betalen kinder- en partneralimentatie, alsmede zijn verzoek tot het geven van een provisionele voorziening inzake de eerder bij beschikking van 18 juni 2013 vastgestelde kinder- en partneralimentatie - afgewezen.
Op [datum] is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof, onder vernietiging van de bestreden beschikking:
I. met wijziging van de echtscheidingsbeschikking met nevenvoorzieningen van 18 juni 2013:
a. de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige vast te stellen op een bedrag van € 219,- per maand, althans op een lager bedrag vast te stellen dan (geïndexeerd naar 2015) € 600,- per maand, althans een onderhoudsbijdrage vast te stellen die het hof redelijk en passend acht;
b. de door de man te betalen partneralimentatie wegens een gebrek aan draagkracht op nihil te stellen dan wel te matigen tot maximaal € 815,- per maand, althans tot een bijdrage die redelijk en passend is en die lager is dan € 1.476,79 per maand;
c. welke wijzigingen van de alimentatie als onder (a) en (b) genoemd zullen ingaan primair met ingang van 13 oktober 2014 (ingangsdatum ziektewetuitkering), subsidiair met ingang van
5 februari 2015 (datum gesprek partijen), meer subsidiair met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (11 juni 2015) dan wel met ingang van een ander door het hof te bepalen datum.
II. te bepalen dat de man ertoe gerechtigd is om de te veel door hem betaalde alimentatie te verrekenen met toekomstige termijnen, kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
4. De man voert in hoger beroep - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid en dat er geen grond is voor wijziging van de kinder- en/of partneralimentatie. Uit de door de man overgelegde stukken is volgens hem eenvoudig op te maken dat hij a) al meer dan een jaar ziek is ten gevolge waarvan hij b) arbeidsongeschikt is en er c) in verband met de aanhoudende beperkingen nog geen re-integratie te verwachten is, zowel niet binnen als buiten de organisatie. De man stelt dat aan zijn zijde derhalve wel degelijk sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Verder stelt de man in grief 2 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inkomensdaling aan de zijde van de man onvoldoende is om te kunnen spreken van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding ter zake de partneralimentatie mag worden gehouden. De man heeft een inkomensdaling van 23 %. Deze inkomensdaling, die volgens hem niet te wijten is aan omstandigheden die voor zijn rekening dienen te komen, is daarmee dermate ingrijpend dat de man niet gehouden zou mogen worden aan het niet-wijzigingsbeding en dat ook op die grond herziening van de partneralimentatie gerechtvaardigd is.
5. De vrouw stelt (kort samengevat) dat de grieven niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden. Zij voert daartoe het volgende aan:
1. De vrouw betwist dat de man zodanig arbeidsongeschikt is, dat om die reden het niet-wijzigingsbeding ex artikel 3.2.convenant buiten werking zou worden gesteld. De man helpt zijn broer bij de in- en verkoop van auto’s. De inhoud en omvang van die werkzaamheden is onduidelijk. Vanwege de gevonden werkzaamheden, betwist de vrouw primair dat de man zodanig arbeidsongeschikt is dat dit het niet-wijzigingsbeding buiten werking stelt. Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat het niet-wijzigingsbeding onverkort van toepassing blijft omdat de man met deze activiteiten zijn eigen herstel in de weg staat.
2. Er is geen sprake van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden.
3. Er is geen sprake van de situatie dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd, dat de partner- en kinderalimentatie hebben opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
6. Vast staat dat partijen een echtscheidingsconvenant met elkaar zijn overeengekomen. In het ouderschapsplan onder ‘4’ hebben partijen een regeling getroffen ten aanzien van de kinderalimentatie. Partijen hebben verder in het convenant afspraken gemaakt met betrekking tot de partneralimentatie. In het convenant is onder 3.2 ten aanzien van de partneralimentatie een beperkt niet-wijzigingsbeding opgenomen:
deze afspraak kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
7. De vraag, die partijen verdeeld houdt - of er sprake is van een zodanige arbeidsongeschiktheid van de man, dat kan worden overgegaan tot het wijzigen van de door partijen overeengekomen partneralimentatie - kan niet worden beantwoord op grond van enkel een (taalkundige) uitleg van de bewoordingen van de overeenkomsten. Ook waar de overeenkomsten zijn gesloten met behulp van advocaten, komt het bij de uitleg van de overeenkomsten aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-norm). Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
8. In het licht van deze maatstaf is het hof van oordeel dat, gezien de stukken en het besprokene ter zitting, partijen bedoeld hebben een regeling te treffen voor het geval de man voor een langere periode werkloos dan wel arbeidsongeschikt zou geraken en daardoor (substantieel) in inkomen zou achteruitgaan. Het hof stelt vast dat bij de man sprake is van een langdurige arbeidsongeschiktheid (hij is met ingang van september 2014 ziek geworden) die een aanpassing van de partneralimentatie rechtvaardigt. Mede gelet op de door de man overgelegde aanvullende stukken, waaronder adviezen van de bedrijfsarts en bijstellingen van het plan van Aanpak, eerstejaarsevaluatie WIA is voldoende aannemelijk gemaakt dat de man inmiddels meer dan anderhalf jaar arbeidsongeschikt is, hij professionele hulp heeft gezocht en wekelijks intensief wordt behandeld, maar dat er nog geen zicht is op algeheel herstel. Vanwege deze arbeidsongeschiktheid kan de man niet zijn volledige salaris verdienen, maar ontvangt hij nog slechts 70 % daarvan. Deze wijziging van omstandigheden maakt dat de man ten aanzien van de kinderalimentatie ontvankelijk is in zijn verzoek en dat hij ten aanzien van de partneralimentatie niet aan het niet- wijzigingsbeding kan worden gehouden omdat de omstandigheid waaronder dit niet-wijzigingsbeding vervalt, is ingetreden. Het betoog van de vrouw, dat de man inmiddels zijn broer helpt bij de in- en verkoop van auto’s en de vrouw vermoedt dat het gaat om structurele werkzaamheden, zodat hij niet zodanig arbeidsongeschikt is dat het niet-wijzigingsbeding buiten werking stelt, is door de man gemotiveerd weersproken en is het hof ook overigens niet gebleken, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Nu er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, treft de eerste grief van de man doel. Hieruit volgt dat grief 2 met betrekking tot de inkomensdaling van de man geen verdere bespreking behoeft.
Behoefte
9. De behoefte van de minderjarige en de behoefte van de vrouw aan een bijdrage staan als zodanig niet ter discussie.
Draagkracht man
10. Het hof stelt voorop dat partijen in het ouderschapsplan onder 4 e en f (de verdeling van de kosten van de kinderen) hebben afgesproken dat de man met ingang van 1 januari 2013 € 590,- per maand aan kinderalimentatie zal betalen, zijnde de behoefte van de minderjarige die partijen op dit zelfde bedrag hebben gesteld.
11. De man heeft ter onderbouwing van zijn draagkracht bij brief van 11 mei 2016 (productie 41) een draagkrachtberekening overgelegd. De vrouw heeft ter zitting een draagkrachtberekening overgelegd. Het hof zal deze berekeningen bij de beoordeling van de draagkracht van de man tot uitgangspunt nemen, een en ander zoals ter zitting met partijen is besproken en voor zover de daarin opgenomen bedragen niet door partijen zijn betwist. Beide partijen zijn daarbij uitgegaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 57.328,-, en een eigen aandeel van de vrouw van € 135,- per maand in de kosten van de minderjarige. Aangezien de man naar het oordeel van het hof onverminderd draagkracht heeft om de kinderalimentatie te voldoen en kinderalimentatie voorrang heeft op partneralimentatie, is het hof van oordeel dat de man onverminderd de volledige behoefte van de minderjarige voor zijn rekening dient te nemen. Of de man al dan niet aanspraak zou kunnen maken op een zorgkorting kan dan verder in het midden blijven.
12. Ten aanzien van de in geschil zijnde lasten houdt het hof rekening met: de helft van de opgevoerde woonlasten, zijnde 713,- per maand, zoals door partijen opgevoerd, nu de nieuwe partner van de man inmiddels weer inkomsten heeft en geacht wordt voor de helft bij te kunnen dragen in de maandelijkse woonlasten. Het hof houdt voorts rekening met de helft van het forfait overige eigenaarslasten, zijnde € 47,50 per maand. Verder wordt rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, en een premie zorgverzekering van in totaal € 134,- per maand. Het eigen risico bedraagt € 32,- per maand.
13. Het hof houdt geen rekening met geschatte € 1.000,- netto neveninkomsten per maand aan de zijde van de man ter zake de handel in auto’s, zoals door de vrouw opgevoerd, nu de man deze neveninkomsten gemotiveerd heeft weersproken en de vrouw haar stelling niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. Daar komt bij dat aannemelijk is gemaakt dat de man, mocht hij eventuele bijverdiensten genereren, deze inkomsten dient te verrekenen met zijn ontvangen uitkering.
14. Indien dan rekening wordt gehouden met de overige niet in geschil zijnde lasten, is het hof van oordeel dat de man over voldoende draagkracht beschikt om een partneralimentatie ten bedrage van € 1.080,- per maand te kunnen voldoen, naast een kinderalimentatie van € 590,- per maand, thans geïndexeerd € 607.- per maand (op basis van het forfaitaire of wettelijke systeem). Een dergelijke bijdrage acht het hof redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Hetgeen de man overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook vernietigen. Het hof acht het redelijk om deze wijziging te laten ingaan op 11 juni 2015, zijnde de datum waarop de man het inleidende verzoek bij de rechtbank heeft ingediend.
15. De man heeft eerst bij brief van 22 augustus 2016 aan het hof meegedeeld dat zijn inkomen met ingang van 29 augustus 2016 zal zijn verminderd. De man wijzigt zijn verzoek in die zin dat verzocht wordt om ter zake de door hem te betalen partneralimentatie rekening te houden met een netto inkomen van € 3.078,98 exclusief vakantiegeld en met ingang van november 2016 met een netto inkomen van € 2.871,71 per maand exclusief vakantiegeld.
16. De vrouw heeft bij V-formulier van 22 augustus 2016 uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de verandering c.q. wijziging van het verzoek van de man in dit stadium.
17. Het hof acht de verandering c.q. wijzing van het verzoek van de man - waarbij onduidelijk blijft hoe het nieuwe petitum komt te luiden - in dit stadium tardief, en zal het overgelegde stuk op basis van de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing laten. In dit kader volgt het hof het betoog van de vrouw dat zij onredelijk in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer wordt bemoeilijkt.
18. Gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw is het hof van oordeel dat haar aflossingscapaciteit niet toereikend is om eventueel teveel ontvangen alimentatie terug te betalen, waarbij komt dat het hof het aannemelijk acht dat de vrouw de door haar van de man eventueel teveel ontvangen alimentatie heeft geconsumeerd. In het licht van het voorgaande, zal het hof de vrouw geen terugbetalingsverplichting opleggen.
19. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
20. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de man tot wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige is afgewezen;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud voor de vrouw is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 18 juni 2013 van de rechtbank Den Haag - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 11 juni 2015 op € 1.080,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw het eventueel teveel ontvangene niet aan de man behoeft terug te betalen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2016.