[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 31 augustus 2016 en 14 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de Reclassering Nederland, een behandelverplichting voor verdachtes problematiek bij Palier of een soortgelijke instelling, en een medewerkingsverplichting aan de hulpverlening van de materieel juridische dienstverlening van Palier of een soortgelijke instelling, een en ander als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven. Voorts is het in beslag genomen paspoort onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
zij in of omstreeks de periode van 12 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of elders in Nederland en/of in Tsjechië, een lijk, te weten het lichaam van haar moeder [verdachtes moeder], heeft weggevoerd en/of verborgen en/of begraven en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
3.
zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten 1477 euro en/of 838,59 euro, in elk geval van enig goed, immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of de Sociale Verzekeringsbank en/of
- de schijn opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank) schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en) te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
waardoor de Sociale Verzekeringsbank (telkens) werd bewogen tot afgifte van (bovenomschreven) geldbedrag(en);
4.
zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [pensioenfonds] te bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten (een) maandelijks(e) geldbedrag(en) van (maximaal) ongeveer (netto) 2191 euro, in elk geval van een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder heeft meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder heeft verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet heeft gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of [pensioenfonds] en/of
- de schijn heeft opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van [pensioenfonds] schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en) te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
zij in of omstreeks de periode van 14 mei 2014 tot en met 08 juni 2014, te Velsen-Noord, gemeente Velsen en/of in (een) andere plaats(en) in Nederland, Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken A] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde kentekenplaten wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
zij op of omstreeks 22 mei 2014 te Oldenburg in Duitsland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (Duitse) kentekenplaten met het kenteken [kenteken B], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar kentekenplaten B] althans aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman heeft gesteld dat het bewijsverweer dat wordt gevoerd ten aanzien van het oogmerk om het feit van overlijden te verhelen (een verweer dat het hof hieronder zal bespreken) consequenties heeft voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Nu Nederland niet (mede) als pleegplaats voor feit 2 kan worden aangemerkt vervalt immers – gelet op artikel 2 Wetboek van Strafrecht (oud) - de grondslag voor rechtsmacht van Nederland.
De advocaat-generaal heeft zich over deze voorvraag niet uitdrukkelijk uitgelaten.
Het hof acht anders dan de verdediging wel bewezen dat Nederland mede als pleegplaats kan worden aangemerkt en verwijst op deze plaats naar hetgeen hieronder wordt overwogen ten aanzien van het bewijs.
Ook overigens zijn er geen beletselen voor vervolging en berechting van de verdachte in Nederland. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden als die door de rechtbank zijn opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bewijsverweren gevoerd ten aanzien van het oogmerk om het feit van overlijden te verhelen, ten aanzien van het hanteren van oplichtingsmiddelen en ten aanzien van het bewegen tot afgifte, welke verweren strekken tot vrijspraak van de feiten zoals ten laste gelegd onder 2, 3 en 4.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat het volgende vast.
In de nacht van 12 op 13 mei 2014 is de moeder van de verdachte, [verdachtes moeder] (hierna: [verdachtes moeder]), op 80-jarige leeftijd in haar woning aan de [adres verdachtes moeder] te Rijnsaterwoude overleden. Zij was al langere tijd dement, niet meer in staat te communiceren, sterk vermagerd (zij woog nog slechts 35 kilo), had een longontsteking en werd in haar laatste dagen in leven gehouden met sondevoeding, medicatie en ondersteunende beademingsapparatuur.
De verdachte heeft het stoffelijk overschot van haar moeder vroeg in de morgen van 13 mei 2014 naar haar Volvo gedragen en vervolgens heeft ze onder meer de medische apparatuur, de sondevoeding en medicijnen van haar moeder in die auto gelegd. Hierna is zij, via Duitsland, met het stoffelijk overschot naar Tsjechië gereden, alwaar zij het stoffelijk overschot – gewikkeld in een plastic zak – in een bos nabij de plaats Harrachov heeft begraven onder takken en mos.
Op 13 mei 2014 omstreeks 09:30 uur heeft de thuiszorg [verdachtes moeder] niet meer thuis aangetroffen en geconstateerd dat de voor haar verzorging noodzakelijke medicatie en hulpstukken er niet meer waren. Ook heeft de thuiszorg een briefje aangetroffen dat gelet op de aanhef leek te zijn gericht aan haar dochter. Op het briefje stond: “
Lieve [verdachtes dochter], ik heb oma iets beloofd en dat moet ik nu doen, maak je geen zorgen, alles komt goed lieverd. Kusjes mama xx P.S. Ik heb school voor je afgebeld. Sorry sorry dat het zo moet maar oma wil dat.”
Op 14 mei 2014 heeft de huisarts, [huisarts], de vermissing van [verdachtes moeder] gemeld aan de politie. Hierop startte de politie een zoekactie.
De verdachte is op 8 juni 2014 in Nederland aangehouden. Op haar Volvo waren op dat moment Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken A] gemonteerd. De verdachte wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
In de auto van de verdachte bevonden zich twee Duitse kentekenplaten met het kenteken [kenteken B]. De verdachte heeft bekend dat zij deze op 22 mei 2014 in Oldenburg heeft gestolen. In het dossier bevindt zich een aangifte van deze diefstal.
Op 6 augustus 2014 is – op grond van een eerst op 31 juli 2014 door de verdachte afgelegde verklaring – door de Tsjechische politie nabij Harrachov een stoffelijk overschot aangetroffen dat aan de hand van het registratienummer op een kunstheup geïdentificeerd kon worden als dat van [verdachtes moeder].
De verdachte heeft het overlijden van haar moeder niet gemeld aan de Sociale Verzekeringsbank en ook niet aan [pensioenfonds] (hierna: het pensioenfonds). Op de rekening van de overledene zijn in mei en juni 2014 nog AOW-betalingen gedaan ten bedrage van € 1477,- en € 838,59.
Overwegingen ten aanzien van het oogmerk zoals onder 2 ten laste gelegd
Het belang dat artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen is, gelet op de plaatsing in Titel 5 van Boek II van dit wetboek en de Memorie van Toelichting, de ‘openbare orde’. Meer in het bijzonder gaat het dan om de geloofwaardigheid van de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast heeft de wetgever bij dit gekwalificeerde delict meegewogen de omstandigheid dat dit feit dikwijls wordt gepleegd om andere misdrijven te bedekken of om zich wederrechtelijk enig voordeel te verzekeren.Diegene die de in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedragingen verricht met de bedoeling te voorkomen dat anderen het stoffelijk overschot waarnemen, maakt zich schuldig aan het ‘verhelen’ van het feit van overlijden.Als diegene wil voorkomen dat een arts de lijkschouwing kan doen en vervolgens een overlijdensverklaring kan opstellen, dat een overlijdensakte wordt opgemaakt of dat uitkeringsinstanties op de hoogte raken van een overlijden (en op grond daarvan de uitkering zouden stopzetten), is er sprake van bedoeld oogmerk.
Hierbij is nog van belang, dat voor de bewezenverklaring van het oogmerk niet hoeft vast te staan dat het handelen uitsluitend of primair gericht was op het verhelen van het overlijden. Voldoende is het zogenoemde noodzakelijkheidsbewustzijn: het besef dat het handelen als noodzakelijk en dus gewild gevolg heeft het hier bedoelde verhelen.
Het hof stelt vast dat de verdachte zelf heeft verklaard dat zij wist dat haar moeder – die in slechte conditie was - in de nacht van 12 op 13 mei 2014 was overleden. Zij heeft die nacht nog een keer tevergeefs mond-op-mond beademing toegepast. Dat zij, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, ‘op een ander vlak’ - in een vorm van ‘magisch realistisch’ denken – dacht en hoopte dat haar moeder nog zou voortleven, doet aan deze vaststelling niet af.
In de dagen voorafgaand aan het overlijden hield zij er al rekening mee dat dit zou gebeuren, blijkens de verklaring van haar dochter [verdachtes dochter]. De verdachte heeft volgens die verklaring van [verdachtes dochter] in de dagen voor het overlijden met anderen gesproken over mogelijke constructies om te voorkomen dat schuldeisers beslag zouden leggen op het huis van [verdachtes moeder]. [verdachtes dochter] heeft onder meer verklaard dat zij had begrepen:
“[…]
dat mijn moeder weg zou gaan omdat de uitkering en pensioen doorbetaald zouden worden, zodat het huis betaald zou blijven. Dat overboeken ging automatisch. Het geld van het pensioen gaat automatisch van de rekening voor het huis. Dan zou het door blijven lopen. Mijn moeder zei dat het een jaar doorbetaald zou worden. Dat was het idee[…]
. Mijn moeder heeft gezegd dat als er geen lichaam is en een arts kan niet dood verklaren dan zou het een jaar doorlopen”. Ook de verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat zij – omdat haar buurman € 23.000,-- van haar wilde vorderen - de schijn had willen ophouden dat haar moeder nog leefde en dat zij dat had willen vol houden tot het huis verkocht was. Als de politie tijdens dat verhoor vaststelt dat zij met haar moeder is weggegaan voor pensioen, uitkering en huis, zegt zij:
“Het heeft allemaal met elkaar te maken ja. Gewoon dat het huis niet verkocht werd. Daar ging het om”.
Gelet op deze verklaringen en gelet op het feitelijk handelen van de verdachte vanaf de vroege ochtend van de 13de mei 2014 (dat zich laat lezen als de voltrekking van haar plan) concludeert het hof dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk het feit van het overlijden van haar moeder te verhelen. Zij besefte immers dat haar handelen als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg met zich bracht dat zij het overlijden van haar moeder verheelde. Dat zij mogelijk nog een ander motief had (namelijk dat zij haar moeder niet wilde ‘afstaan’), staat aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Het oogmerk zoals onder 2 ten laste gelegd, zal dan ook bewezen verklaard worden.
Opgemerkt wordt nog dat het in dit verband – anders dan de raadsman heeft gesteld - niet ter zake doet dat [verdachtes dochter] bij het overlijden van haar oma in de nacht van 12 op 13 mei 2014 aanwezig was en dat tegenover haar dat feit dus niet verheeld kon worden. Dat tast immers het ‘verhelen’ in de betekenis waarin dat ten laste is gelegd, niet aan. Relevant is dat de verdachte onder meer heeft willen voorkomen dat een arts een lijkschouwing zou doen, er een overlijdensverklaring zou worden opgesteld en dat uitkerende instanties op de hoogte zouden raken van het overlijden van [verdachtes moeder]. [verdachtes dochter]’s wetenschap kon daar niets aan toe- of afdoen: zelfs als zij direct openheid van zaken zou hebben gegeven over hetgeen zij wist, zou een lijkschouwing en een op grond daarvan opgestelde overlijdensverklaring niet hebben kunnen plaatsvinden, omdat het stoffelijk overschot immers was verdwenen en [verdachtes dochter] niet wist waar zich dat bevond.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verhelen in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft nog betoogd dat vrijspraak dient te volgen voor een gedeelte van de onder 2 ten laste gelegde periode, aangezien de termijn voor de aangifte van overlijden, gelet op wettelijke bepalingen (waaronder artikel 16 van de Wet op de lijkbezorging), uiterlijk zes werkdagen na het overlijden zou zijn.
Het hof overweegt dat, wat daar ook van zij, een dergelijke bepaling in de Wet op de lijkbezorging op zichzelf niet beslissend is voor de vraag of de delictsomschrijving van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht is vervuld. Het doen van aangifte van overlijden is een handeling die volgt op een lijkschouwing en een overlijdensverklaring. De Wet op de lijkbezorging bepaalt in artikel 3 dat een lijkschouwing geschiedt, zo spoedig mogelijk na het overlijden, door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer. Een lijkschouwing, en hetgeen daar dan op zou volgen (zoals een aangifte van overlijden), heeft de verdachte door haar handelen nu juist willen verhinderen en dat is gebeurd direct na het overlijden van [verdachtes moeder]. Het hof verwerpt het verweer.
Voorts overweegt het hof dat op grond van het vorenstaande is komen vast te staan dat het oogmerk van de verdachte op het verhelen van het overlijden van haar moeder reeds in Nederland bestond, en dat toen en daar het verhelen in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht is begonnen met het wegvoeren van het stoffelijk overschot van [verdachtes moeder]. Dientengevolge is de Nederlandse strafwet toepasselijk en is het openbaar ministerie - zoals hiervoor geoordeeld -ontvankelijk in de vervolging.
Overwegingen ten aanzien van het oogmerk zoals onder 3 en 4 ten laste gelegd: oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling
Degene die zich aan oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Uit het hierboven overwogene ten aanzien van het oogmerk op het verhelen van het overlijden van [verdachtes moeder], blijkt dat de verdachte handelde met het hier bedoelde oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling.
Het hof overweegt nog dat hetgeen de raadsman in zijn pleitnota onder punt 43 heeft gesteld ten aanzien van de financiële situatie van de verdachte ten tijde van de verweten gedragingen – wat daar ook van zij - niet raakt aan de bewezenverklaring, omdat immers niet bewezen hoeft te worden dat de verdachte handelde uit concrete financiële nood. Voldoende is dat vast is komen te staan dat de verdachte uit was op vermogensrechtelijke bevoordeling. Het oogmerk zoals onder 3 en 4 ten laste gelegd, zal dan ook bewezen worden verklaard.
Overwegingen ten aanzien van oplichtingsmiddelen zoals onder 3 en 4 ten laste gelegd
Oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht is het door aanwending van (een) oplichtingsmiddel(en) als genoemd in dit artikel een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, zoals de afgifte van ‘een goed’ (bijvoorbeeld geld).
Hierboven is vastgesteld dat de verdachte met het verhelen van het overlijden van [verdachtes moeder] heeft willen verhinderen dat dit feit ter kennis kwam van (onder meer: uitkerende) autoriteiten. Zij heeft het lichaam van haar moeder immers meegenomen, en daardoor het overlijden verhuld, zij heeft dat overlijden verzwegen voor de huisarts, de thuiszorg en voor de gemeentelijke lijkschouwer en zij heeft voorts dat overlijden van haar moeder ook niet gemeld bij andere relevante derden en in het bijzonder niet aan de Sociale Verzekeringsbank of aan het pensioenfonds. Zij heeft juist de schijn willen wekken dat haar moeder nog leefde.
Met de rechtbank overweegt het hof dat het briefje, dat blijkens de aanhef aan [verdachtes dochter] leek te zijn gericht, in feite bedoeld was voor derden die in huis zouden komen en zouden ontdekken dat [verdachtes moeder] weg was. Het briefje suggereert immers dat de verdachte met haar nog in leven zijnde moeder op reis was gegaan en aan die suggestie draagt ook bij de omstandigheid dat de verdachte medische apparatuur, sondevoeding en medicatie van [verdachtes moeder] had meegenomen. Voor [verdachtes dochter] zelf, die getuige was van het overlijden van haar oma en die wist dat haar moeder met het stoffelijk overschot in de auto was weggereden, kan het briefje in elk geval niet bedoeld zijn geweest. Het hof acht, gelet op deze omstandigheden en gelet op hetgeen de verdachte zelf heeft gezegd over het oogmerk - zoals hierboven weergegeven -, haar verklaring dat zij het briefje ‘voor haar eigen gevoel’ en/of ‘voor de school van [verdachtes dochter]’ had geschreven, niet aannemelijk.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte aldus, zich bedienend van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, listiglijk, bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft gehandeld.
Overwegingen ten aanzien van het bewegen tot afgifte zoals ten laste gelegd onder 3 en 4
Het hof stelt voorop, dat tussen het aanwenden van (één van) de genoemde oplichtingsmiddelen en één van de genoemde gedragingen waartoe de bedrogene wordt bewogen een causaal verband dient te bestaan, waarbij in redelijkheid gesteld moet kunnen worden dat de benadeelde door dat middel is bewogen. Dat is het geval als zonder aanwending van het middel de afgifte van het goed niet zou zijn gevolgd.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt.
Door het verhullen van het overlijden van [verdachtes moeder] kon er van dat overlijden geen melding worden gedaan door een (huis)arts of begrafenisondernemer bij de gemeente, als gevolg waarvan ook niet in de Basisregistratie Personen kon worden opgenomen dat [verdachtes moeder] op 13 mei 2014 was overleden, hetgeen ertoe zou hebben geleid dat de Sociale Verzekeringsbank en het pensioenfonds zouden stoppen met het verstrekken van de uitkeringen. De verdachte heeft met genoemde handelwijze vanaf 13 mei 2014 actief en bewust de situatie gecreëerd, waarin de Sociale Verzekeringsbank en het pensioenfonds in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat [verdachtes moeder] nog in leven was.
Dientengevolge heeft de Sociale Verzekeringsbank tussen 13 mei 2014 en 30 juni 2014 ten onrechte de AOW-uitkering uitgekeerd. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, gezien het voorgaande, door haar handelen de Sociale Verzekeringsbank bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Daarnaast overweegt het hof dat, blijkens de namens het pensioenfonds gedane aangifte, het recht op pensioen bij dit pensioenfonds doorloopt tot het einde van de maand waarin iemand is overleden. In casu zou dat recht derhalve op 1 juni 2014 zijn geëindigd. Niet door enig handelen van de verdachte, maar door tussenkomst van het openbaar ministerie, is het pensioenfonds na deze datum niet meer tot uitkering overgegaan.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 3 ten laste gelegde oplichting en de onder feit 4 ten laste gelegde poging tot oplichting heeft begaan.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij in
of omstreeksde periode van 12 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en
/ofelders in Nederland en/of in Tsjechië, een lijk, te weten het lichaam van haar moeder
,[verdachtes moeder], heeft weggevoerd en
/ofverborgen en
/ofbegraven
en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit
en/of de oorzaakvan het overlijden te verhelen;
3.
zij in
of omstreeksde periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en
/of (een)andere plaats
(en
)in Nederland
en/of in Tsjechië en/of in Polen (telkens)met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/ofdoor
een of meerlistige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van
(een)geldbedrag
(en
), te weten 1477 euro en
/of838,59 euro,
in elk geval van enig goed,immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/oflistiglijk en
/ofbedrieglijk en
/ofin strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder meegenomen uit de woning van haar moeder
(mede)waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld
(voor derden)en
/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en
/ofvoor de thuiszorg en
/ofvoor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder verzwegen en
/of
- het overlijden van haar moeder niet gemeld bij een arts en
/ofde gemeente en
/ofde Sociale Verzekeringsbank en
/of
- de schijn opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen
(diverse)perso
(o)n
(en
)(niet zijnde medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank) schriftelijk
en/of (meermalen) mondeling (een
)uitlating
(en)te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en
/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was
en/of onderweg was geweesten
/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
waardoor de Sociale Verzekeringsbank
(telkens)werd bewogen tot afgifte van (bovenomschreven) geldbedrag
(en
);
4.
zij in
of omstreeksde periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en
/of (een)andere plaats
(en
)in Nederland
en/of in Tsjechië en/of in Polenter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/ofdoor
een of meerlistige kunstgrepen en
/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, [pensioenfonds] te bewegen tot de afgifte van
(een)geldbedrag
(en
), te weten
(een)maandelijks
(e
)geldbedrag
(en
)van
(maximaal)ongeveer (netto) 2191 euro,
in elk geval van een geldbedrag,met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/oflistiglijk en
/ofbedrieglijk en
/ofin strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder heeft meegenomen uit de woning van haar moeder
(mede)waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld
(voor derden)en
/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en
/ofvoor de thuiszorg en
/ofvoor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder heeft verzwegen en
/of
- het overlijden van haar moeder niet heeft gemeld bij een arts en
/ofde gemeente en
/of[pensioenfonds] en
/of
- de schijn heeft opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen
(diverse)perso
(o)n
(en
)(niet zijnde medewerkers van [pensioenfonds]) schriftelijk
en/of (meermalen) mondeling (een
)uitlating
(en)te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en
/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was
en/of onderweg was geweesten
/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
zij in
of omstreeksde periode van 14 mei 2014 tot en met 08 juni 2014, te Velsen-Noord, gemeente Velsen en
/ofin
(een)andere plaats
(en
)in Nederland, Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken A] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgenvan voornoemde kentekenplaten wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het
(een)door misdrijf verkregen goed
(eren
)betrof;
6.
zij op of omstreeks 22 mei 2014 te Oldenburg in Duitsland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
(Duitse
)kentekenplaten met het kenteken [kenteken B],
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [eigenaar kentekenplaten B]
althans aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
een lijk wegvoeren en verbergen en begraven met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op: