In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 11 mei 2014 te Hoogvliet Rotterdam. De tenlastelegging omvatte bedreigingen aan het adres van een benadeelde partij, waarbij de verdachte en/of haar mededaders de woorden "Ik maak je dood" en "Wij gaan je huis verbranden" hebben geuit. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 juni 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht, maar heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de paniek van de verdachte over het welzijn van haar zus, meebrachten dat er geen straf of maatregel opgelegd diende te worden. De verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.
Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de situatie waarin zij zich bevond. De beslissing van het hof is op 5 juli 2016 openbaar uitgesproken, waarbij mr. Schlingemann niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.