10.5Aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging is niet voldaan indien geen sprake is geweest van een eerlijke behandeling en beslissing van de zaak door onpartijdige en onafhankelijke rechters. Daar kunnen aanwijzingen voor bestaan indien bijvoorbeeld de Albanese uitspraak blijk geeft van een flagrante schending van het Albanese recht, of van een reeks van evident onjuiste rechtsopvattingen of rechtstoepassingen, doordat objectief vaststaande feiten en essentiële stellingen onmiskenbaar zijn genegeerd of stuitend onjuist gewaardeerd, telkens ten nadele van Enel c.s., met als (beoogd) eindresultaat een niet te plaatsen exorbitante verrijking, ten nadele van Enel c.s., van in wezen (de dubbelganger van) EnelPower’s wederpartij bij de samenwerkingsovereenkomst, terwijl die overeenkomst nu juist voorzag in een vrijheid om zonder schadeplichtigheid de samenwerking te beëindigen. In dat geval kan ook (overigens) sprake zijn van strijd met de openbare orde in materiële zin. Of zich in het onderhavige geval aanwijzingen als hiervoor bedoeld voordoen en of de aard, ernst en het aantal van de onjuistheden en de overige omstandigheden zodanig zijn dat het Albanese vonnis niet voor erkenning in aanmerking komt zal aan de hand van het nadere partijdebat in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld. Enel c.s., op wie in beginsel de bewijslast rust ten aanzien van de door haar ingeroepen weigerings-/ afwijzingsgronden, heeft in de onderhavige kort gedingen een aantal haars inziens aperte rechtsschendingen/onjuistheden genoemd met betrekking tot het Albanese vonnis, met daarbij de aankondiging daar in de bodemprocedure nog uitgebreid op in te zullen gaan. Overigens lijkt het in de eerste plaats zaak dat de juiste interpretatie en toepassing van het (dictum van het) Albanese vonnis worden vastgesteld (meer in het bijzonder van de daarin opgenomen formule), nu partijen ook daarover van mening verschillen. Ook op dat punt is nader onderzoek op zijn plaats, waarvoor de onderhavige procedures geen ruimte bieden. Dat geldt ook voor de vraag of aan Enel c.s. met recht kan worden tegengeworpen dat zij zich niet tot het Constitutionele Hof van Albanië heeft gewend. Voor nu moet de conclusie zijn (i) dat niet boven redelijke twijfel verheven is dat AlbaniaBEG’s vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen en (ii) dat mede daarom voldoende aanleiding bestaat om aan het tegen afgifte van een bankgarantie opheffen van de beslagen als voorwaarde het stellen van een contra-bankgarantie te verbinden. Art. 701 Rv biedt daarvoor voldoende basis. Bij de bespreking van de grieven komt dit punt nog terug. Dan zal ook nader worden ingegaan op de omvang van de contragarantie en de condities ervan.
de grieven tegen het kortgedingvonnis van 1 juli 2014
11. In het kortgedingvonnis van 1 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter vanwege een door hem aangenomen schending van de waarheidsplicht door AlbaniaBEG de vordering waarvoor op 3 juni 2014 beslagverlof was verleend (€ 440 miljoen) voorlopig nader begroot op € 25.188.500 (zie hierboven punt 4.2). Met haar incidentele grieven 1 tot en met 5 in het incidenteel appel beklaagt AlbaniaBEG zich over (i) het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een schending van de waarheidsplicht en (ii) de consequentie die eraan verbonden is, te weten de neerwaartse begroting van haar vordering. Enel c.s. daarentegen vindt die consequentie niet ver genoeg gaan; naar haar mening had er een verbod op verdere beslaglegging moeten volgen (grief 1) en hadden alle beslagen zonder meer moeten worden opgeheven (grief 2).
12. Bij de bespreking van deze grieven wordt vooropgesteld dat, nu de conservatoire beslaglegging in het kader van een procedure ex art. 431 lid 2 Rv is gekoppeld aan een verlofverlening als bedoeld in art. 700 Rv, degene die dit verlof ex parte verzoekt gehouden is om de daarbij van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv). De Beslagsyllabusmerkt hierover terecht op dat een beslagrekest melding moet maken van alle in Nederland en/of in het buitenland lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak, waaronder mede begrepen eerder ingediende beslagrekesten. Aan het niet-naleven van deze ‘waarheidsplicht’ kan de rechter de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht (art. 21 Rv). De Beslagsyllabus waarschuwt er in dat verband voor dat misleiding door onvoldoende toelichting aanleiding kan geven om een latere vordering tot opheffing reeds om die reden toe te wijzen. Uiteraard zijn ook minder vergaande sancties denkbaar.
13. Als (voornaamste) punten waarop AlbaniaBEG haar waarheidsplicht / de goede procesorde heeft geschonden noemt het vonnis: het niet vermelden van (a) de (bodem) procedure die sedert 2012 in Frankrijk wordt gevoerd, (b) het feit dat de Franse conservatoire beslagen doel hadden getroffen voor een bedrag van € 1.7 miljoen en (c) de gang van zaken met betrekking tot de procedure in New York. Wat die procedure in New York betreft heeft AlbaniaBEG in haar beslagrekest van 2 juni 2014 geschreven:
‘21. ABA heeft de aldus berekende hoofdsom [€ 433.091.870, opm. Hof] ook ten grondslag gelegd aan een onlangs in de Verenigde Staten (meer specifiek: in New York) verzochte en verkregen (tijdelijke) restraining and freezing order. [..] De order was gedurende 28 dagen van kracht, gedurende welke periode geen voor beslag vatbare vermogensbestanddelen van Enel en Enelpower zijn gevonden. Uiteindelijk is de order door de rechtbank opgeheven. [..]
22. In het door de rechtbank van New York dientengevolge verleende verlof (productie 10) is de aldus berekende hoofdsom [totaal € 407.903.370, opm. Hof] bij de begroting integraal gehonoreerd. [..]’
Wat AlbaniaBEG
nietvermeldde is dat de
integraal gehonoreerdebegroting een ex
parte verzoek betrof en dat New Yorkse rechter na het aanhoren van de bezwaren van Enel c.s. op 22 april 2014 de TRO heeft opgeheven (en geen beslaglegging heeft toegelaten). Het proces-verbaal van de zitting d.d. 22 april 2014 van het New York State Court vermeldt in het kader van die opheffing:
‘One, because the Court agrees with the defendants [Enel c.s., opm. Hof] that there is no immediate irreparable injury. [..]
And, two, we believe that based on the issues raised by the defendants, there is a question as to likelihood of success on the merits on the temporary restraining order that was issued on March 25, 2014.’
Door
welte spreken over een integraal gehonoreerde begroting en te wijzen op de beperkte geldingsduur van de TRO, met daarbij de vermelding (i) dat tijdens die duur geen verhaalsobjecten waren gevonden en (ii) (meteen daarna): ‘Uiteindelijk is de order door de rechtbank opgeheven’, maar
onvermeldte laten het door Enel c.s. met succes gevoerde verweer tegen de TRO en het hiervoor weergegeven opheffingskader, wordt in het beslagrekest een misleidend beeld geschetst, te weten een beeld dat de opheffing van de TRO samenhing met het verstrijken van de geldigheidsduur ervan (in plaats van met het door Enel c.s. gevoerde verweer). Ook had in het beslagrekest melding moeten worden gemaakt van de procedure die al circa twee jaar in Frankrijk liep en van het feit dat de beslagen in Frankrijk voor € 1,7 miljoen doel hadden getroffen. De voorzieningenrechter heeft op zichzelf genomen terecht een consequentie verbonden aan deze gang van zaken.
14. Het (primaire) standpunt van AlbaniaBEG, dat de bewuste informatie niet behoefde te worden verstrekt - althans dat haar van het achterhouden ervan geen verwijt behoort te worden gemaakt - omdat aan het beslagrekest nu eenmaal een in kracht van gewijsde gegaan Albanees vonnis ten grondslag lag, kan niet als juist worden aanvaard. De verlofverlening voor bewarende maatregelen op basis van buitenlandse beslissingen die niet krachtens een verdrag of een verordening voor (erkenning en) tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komen is geen automatisme. In het kader van de verlofaanvrage behoort daarom melding te worden gemaakt van de feiten die bij de beoordeling van dat verzoek van belang zijn. Daartoe behoren zeker ook de in het buitenland lopende procedures over de erkenning/tenuitvoerlegging, een korte weergave van het in die procedures gevoerde verweer en het oordeel van de buitenlandse rechter daarover, alsook, voor zover bekend, het bedrag waarvoor beslagen elders doel hebben getroffen.
15. De wederzijdse klachten over de aard van de sanctie zijn wel gegrond, althans ten dele. Aan de ene kant heeft Enel c.s. gelijk dat de hier toegepaste sanctie - inhoudende een neerwaartse begroting van de vordering van de beslaglegger, met daarbij tegelijk de mogelijkheid voor de beslaglegger om meteen weer een nieuw beslagrekest in te dienen voor het oorspronkelijk begrote bedrag - in dit geval (betrekkelijk) zinledig was en slechts kosten genereerde. Waar het kortgedingvonnis van 11 november 2014 de zin van de sanctie aldus motiveert dat Enel c.s. tegen zekerheidsstelling voor het neerwaarts begrote bedrag opheffing van de beslagen had kunnen bewerkstelligen en vervolgens vrijelijk over de dan niet meer beslagen vermogensbestanddelen had kunnen beschikken (wat Enel c.s. niet onbegrijpelijk leest als: deze vermogensbestanddelen snel buiten de landsgrenzen, of anderszins buiten bereik van AlbaniaBEG had kunnen brengen), heeft Enel c.s. er terecht op gewezen dat die laatste handelwijze in het algemeen geen aanmoediging verdient. Aan de andere kant moet aan AlbaniaBEG worden toegegeven dat, nu er een in kracht van gewijsde gegaan veroordelend buitenlands vonnis lag, niet aannemelijk is dat een wel correcte voorlichting in het eerste beslagrekest zou hebben geleid tot een weigering, geheel of grotendeels, van het verlofverzoek. Wel had, vanwege de dan gebleken gang van zaken in New York, de verlofverlening in dat geval wellicht (eerder) plaatsgevonden onder voorwaarde van zekerheidsstelling als bedoeld in art. 701 Rv. Na de gebleken onvolledigheid van het eerste beslagrekest was het alsnog stellen van die voorwaarde in elk geval passend geweest en minder vergaand dan een neerwaartse begroting van de vordering met ruim € 400 miljoen, in combinatie met de mogelijkheid om de beslagobjecten weg te maken.
16. De conclusie moet dan ook zijn dat de hier besproken grieven doel treffen voor zover deze klagen over de aard van de toegepaste sanctie. Een meer op het voorliggende geschil toegesneden sanctie ware geweest dat in het eerste opheffingskortgeding de beslagen waren opgeheven tegen een door Enel c.s. te verstrekken bankgarantie volgens het standaard NVB-model, met daarbij als bezwarende voorwaarde voor AlbaniaBEG: het stellen van tegenzekerheid door middel van een contra-bankgarantie volgens datzelfde model. Ook vanwege de schending van artikel 21 Rv door AlbaniaBEG acht het hof een contragarantie zoals door Enel c.s. geëist daarom toewijsbaar. Voor verdergaande sancties, inclusief een beslagverbod, zoals door Enel c.s. bepleit, bestaat onvoldoende grond.
17. Voor zover Enel c.s. in het kader van haar tweede grief op andere gronden een onvoorwaardelijke opheffing van de beslagen heeft gevorderd, geldt dat die vordering na de eiswijzigingen in hoger beroep niet langer aan de orde is. Toegevoegd wordt nog dat AlbaniaBEG ook vanwege de te verwachten lange(re) duur van de bodemprocedure een voldoende belang heeft bij de door haar verlangde verhaalszekerheid; dat die verhaalszekerheid ook zonder bewarende maatregelen op termijn gewaarborgd zal zijn is onvoldoende aannemelijk geworden. Verworpen wordt ook de stelling van Enel c.s. dat het indienen van de beslagverlofaanvrage bij de Rechtbank Den Haag misbruik van recht oplevert en dat om die reden opheffing van de beslagen moet volgen. Bij deze stelling gaat Enel c.s. er kennelijk van uit dat een aan de Amsterdamse voorzieningenrechter gevraagd beslagverlof zou zijn geweigerd. Voor de juistheid van die veronderstelling is echter geen bewijs voorhanden. Ook overigens bestaat er onvoldoende grond om de indiening van het beslagrekest bij de Rechtbank Den Haag als misbruik van recht te kwalificeren, laat staan om er een opheffing van de beslagen aan te verbinden.
18. De derde grief van Enel c.s. betreft de door de voorzieningenrechter niet gestelde voorwaarde van tegenzekerheid voor de schade als gevolg van het stellen van een beslagvervangende bankgarantie. Deze grief slaagt in die zin dat op gronden zoals hierboven vermeld aan het tegen (het stellen van) een bankgarantie opheffen van de beslagen alsnog de voorwaarde van het door AlbaniaBEG stellen van een contra-bankgarantie wordt verbonden. Het opleggen van een dwangsom is daarbij niet nodig, omdat het niet (tijdig) stellen van de bedoelde contra-bankgarantie leidt tot het verval van de (aanspraak uit hoofde van de) bankgarantie. Voor een meer precieze formulering van die koppeling, alsook voor de verdere inhoud van de wederzijdse bankgaranties en de termijn waarbinnen de contragarantie moet worden gesteld wordt verwezen naar hetgeen aan het slot van het arrest onder het kopje samenvatting is overwogen.
19. Het standpunt van AlbaniaBEG dat een voorwaarde van tegenzekerheidstelling als bedoeld in art. 701 Rv bij een aandelenbeslag krachtens de wet (art. 714 Rv) verboden is, is onjuist, doch kan hier verder onbesproken blijven, reeds omdat aannemelijk is dat ook de derdenbeslagen voor tenminste het begrote bedrag van AlbaniaBEG’s vordering doel hebben getroffen. Een ter opheffing van die derdenbeslagen gestelde zekerheid voor dat begrote bedrag brengt met zich dat de beslagen op de aandelen onnodig worden. Een ander argument van AlbaniaBEG tegen het stellen van tegenzekerheid is dat Enel c.s. eventuele beslagschade kan verrekenen met haar niet nagekomen betalingsverplichting betreffende het in het Albanese vonnis toegewezen bedrag van € 25.188.500. Daarbij ziet AlbaninaBEG er echter aan voorbij dat Enel c.s. ook ten aanzien van die veroordeling de mogelijkheid van erkenning van het Albanese vonnis heeft betwist.
20. Verworpen wordt verder nog het verweer van Enel c.s. dat AlbaniaBEG geen belang heeft bij haar incidentele appel en daarin om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Een voldoende belang is reeds gelegen in de proceskostenveroordeling die AlbaniaBEG met haar zesde grief ongedaan wenst te maken. Overigens faalt die zesde grief omdat de proceskostenveroordeling samenhangt met de sanctie die is toegepast wegens de schending van de waarheidsplicht. Die sanctie wordt in hoger beroep weliswaar gewijzigd, maar niet omdat de waarheidsplicht niet zou zijn geschonden. Vanwege die ook in hoger beroep aangenomen schending wordt de proceskostenveroordeling gehandhaafd (vgl. in dit verband punt 174 van de m.v.a. in het principaal appel).
21. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd omdat beide partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld.
de grieven tegen het kortgedingvonnis van 18 september 2014
22. De grieven van Enel c.s. zijn gericht tegen de twee hierboven onder 6 weergeven condities (i) en (ii) waaraan de door Enel c.s. te stellen bankgarantie zou moeten voldoen. De eerste conditie (i) betreft de inroepbaarheid van de bankgarantie op basis van een uitvoerbaar verklaard vonnis. Enel c.s. maakt daartegen terecht bezwaar. Los nog van hetgeen in dit verband onder 10.3 is overwogen, biedt een bankgarantie volgens het NVB-model, ook al kan die pas worden ingeroepen ingeval van een toewijzende uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan (onherroepelijk is geworden), voldoende zekerheid in de zin van art. 705 lid 2 Rv (bezien in samenhang met art. 6:51 lid 2 BW). Dat het hier gaat om een beslagvervangende zekerheid voor een vordering uit hoofde van een reeds in kracht van gewijsde gegaan buitenlands vonnis, leidt niet tot een ander oordeel. Ook de overige door AlbaniaBEG in dit verband aangevoerde argumenten - onder meer: dat zij al zo lang doende is om haar in het Albanese vonnis toegewezen vordering voldaan te krijgen, terwijl rechterlijke beslissingen binnen redelijke termijn ten uitvoer moeten kunnen worden gelegd; dat er een schending van haar eigendomsrecht optreedt; dat er helemaal geen restitutierisico bestaat omdat er een veroordelend Albanees vonnis ligt en dat bovendien de bodemrechter het restitutierisico kan meenemen bij zijn beoordeling van de uitvoerbaarheid - zijn ofwel onjuist (vgl. de ontkenning van het restitutierisico), ofwel van onvoldoende gewicht. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor de naar verwachting langere duur van de procedure ex art. 431 lid 2 Rv. Die omstandigheid hangt (deels) samen met het feit dat het Albanese vonnis veel vragen oproept, althans onbeantwoord laat, welk feit niet voor rekening van Enel c.s. komt. De hier bedoelde argumenten van AlbaniaBEG gaan alle voorbij aan het belang dat Enel c.s. heeft bij handhaving van de status quo zolang er in de procedure ex art. 431 lid 2 Rv niet bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist. Nu AlbaniaBEG met een bankgarantie over toereikende verhaalszekerheid beschikt, weegt dit belang van Enel c.s. zwaarder dan dat van AlbaniaBEG bij een mogelijkheid van tussentijdse uitwinning van de bankgarantie. Dit wordt niet anders doordat AlbaniaBEG, om die zekerheid te behouden, tegenzekerheid zal moeten verstrekken. Overigens behoudt AlbaniaBEG de mogelijkheid van tussentijdse tenuitvoerlegging in geval van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in de bodemprocedure.
23. De andere conditie (ii) waartegen Enel c.s. bezwaar maakt betreft de overdraagbaarheid en verpandbaarheid van zowel het afroeprecht als het voorwaardelijke ontvangstrecht. Ook dat bezwaar is gegrond. AlbaniaBEG heeft haar belang bij deze afwijking van en/of aanvulling op de voorwaarden van het NVB model onvoldoende onderbouwd. Uitgaande voorts van de genoegzaamheid als beslagvervangende zekerheid van een bankgarantie volgens dat model bestaat geen reden voor zodanige afwijking of aanvulling, te minder nu Enel c.s. haar belang bij ongeclausuleerde handhaving van de tekst van dat model, onder meer vanwege de verknochtheid van de garantie aan de onderliggende vordering en daarmee aan de procespartij, wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Los hiervan komt ook in het kader van de hiervoor onder punt 16 bedoelde maatregel ex art. 21 Rv handhaving van de standaardtekst als juist voor.
24. De grieven in het incidenteel appel geven aanleiding tot de volgende overwegingen. Aan de eerste incidentele grief wordt in zoverre tegemoetgekomen dat er in appel geen gebod tot het stellen/accepteren van een bankgarantie wordt uitgesproken, maar een opheffing van de beslagen onder de opschortende voorwaarde van het stellen van een bankgarantie, overigens zonder de door AlbaniaBEG gevorderde aanvullingen daar op. Wat de tweede incidentele grief betreft blijkt uit de toelichting erop niet dat deze ook geldt voor het geval de te stellen bankgarantie er één is volgens het NVB-model zonder afwijkingen daarvan/aanvullingen daarop. Ook anderszins is niet gebleken dat die standaardtekst tot problemen zal leiden. Incidentele grief 3 neemt als uitgangspunt dat er een bankgarantie moet worden gesteld met de in het kortgedingvonnis van 18 september 2014 bedoelde aanvullingen daarop. Dat uitgangspunt is onjuist en dus faalt de grief. Met haar incidentele grief 4 betoogt AlbaniaBEG dat, indien de als sanctie toegepaste herbegroting van haar vordering geen stand houdt, ook het gebod tot aanvaarding van een bankgarantie voor het verminderde bedrag (€ 25.188.500) dient te sneuvelen. Dat is op zichzelf genomen juist, doch leidt niet tot een algehele afwijzing van de vordering van Enel c.s., maar tot een wijziging van de voorlopige voorziening (zie nader onder het kopje samenvatting). Voor het opnemen van een extra bepaling in de bankgarantie als door AlbaniaBEG met grief 5 bepleit bestaat geen aanleiding; haar belang bij het kunnen trekken onder de bankgarantie op grond van door haar niet nader gespecificeerde buitenlandse titels heeft AlbaniaBEG onvoldoende toegelicht, althans weegt dat belang niet op tegen dat van Enel c.s. bij handhaving van de standaardtekst. Met haar incidentele grief 6 wil AlbaniaBEG bereiken dat de door Enel c.s. te stellen bankgarantie wordt verstrekt door een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse bank die onder toezicht van De Nederlandse Bank N.V. staat. Enel c.s. heeft hier onder meer tegenin gebracht dat AlbaniaBEG niet heeft onderbouwd waarom een bankgarantie (volgens het NVB-model) van de onder toezicht van de ECB staande Italiaanse bank Intesa Sanpaolo S.p.A., met een filiaal in Amsterdam, onvoldoende zou zijn. Daarbij wijst zij er op dat AlbaniaBEG ook zelf bij de Intesa Sanpaolo-bank bankiert. AlbaniaBEG is hier nadien niet meer gemotiveerd op ingegaan. Voor zover haar standpunt is dat de Intesa Sanpaolo-bank niet weet hoe een NVB-bankgarantie werkt, is de juistheid daarvan, bij gebreke van een behoorlijke toelichting, niet aannemelijk geworden. Daarom zal worden bepaald dat de bankgarantie dient te worden verstrekt door de Italiaanse bank Intesa Sanpaolo S.p.A. of door één van de vier grootste Nederlandse banken.
25. De proceskosten van de eerste aanleg zijn gecompenseerd. Die compensatie blijft gehandhaafd, reeds omdat de afwijzing van de in de eerste aanleg primair door Enel c.s. aangeboden garantie ongewijzigd is gebleven. Ook de proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd. Weliswaar slagen de grieven van Enel c.s. met betrekking tot de condities die door de voorzieningenrechter waren verbonden aan de beperkte bankgarantie die Enel c.s. op grond van het kortgedingvonnis van 18 september 2014 moest stellen, maar het eindresultaat, als gevolg van het tenietdoen van de herbegroting, is dat zij een bankgarantie moet stellen voor een veel groter bedrag. Ook is de afwijzing van de door (de advocaten van) Enel c.s. zelf opgestelde bankgarantie onbestreden gebleven. Om die reden kan het ervoor worden gehouden dat partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld.
26. Omdat het uit praktische overwegingen de voorkeur heeft om één opheffing van de beslagen tegen het stellen van één bankgarantie voor de in totaal begrote vordering van AlbaniaBEG uit te spreken zal, uit eveneens praktische overwegingen, het vonnis worden vernietigd, met afwijzing van de vordering van Enel c.s.
de grieven tegen het kortgedingvonnis van 11 november 2014
27. Alleen Enel c.s. heeft appel ingesteld tegen dit kortgedingvonnis (waarvan hiervoor onder punt 5 de achtergrond en de korte inhoud zijn weergegeven). Met haar eerste grief beklaagt Enel c.s. zich erover dat ondanks de schending van de waarheidsplicht door AlbaniaBEG bij de eerste beslagronde toch weer opnieuw beslagverlof is verzocht en verleend met aansluitend een tweede beslagronde, die naar de mening van Enel achterwege had moeten blijven, reden waarom zij opheffing van die nieuwe beslagen heeft bepleit. Deze klacht gaat over de aard van de toegepaste sanctie. Daar is hiervoor al op ingegaan in de punten 15 en 16, waarnaar wordt verwezen. Hetgeen Enel c.s. in het kader de onderhavige grief aanvoert kan niet tot een ander resultaat leiden.
28. De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Enel c.s. niet summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van AlbaniaBEG aannemelijk heeft gemaakt. In de toelichting wijst Enel c.s. er - op zichzelf genomen terecht - op dat, waar zij de deugdelijkheid van de vordering heeft betwist op grond van de stelling dat het Albanese vonnis niet kan worden erkend, aan die stelling, anders dan in het kortgedingvonnis is overwogen, wel degelijk ook ten grondslag ligt dat bedoeld vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Ook overigens heeft zij haar betwisting van de deugdelijkheid van het vorderingsrecht herhaald en van een nadere motivering voorzien. Nu Enel c.s. evenwel na de eiswijziging primair opheffing van de beslagen tegen het stellen van voldoende zekerheid en tegenzekerheid verlangt, welke vordering toewijsbaar is, behoeft niet nader te worden ingegaan op de vraag of daarnaast ook is voldaan aan het opheffingscriterium dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door AlbaniaBEG als beslaglegger ingeroepen recht. Die vraag kan thans blijven rusten.
29. Dat laatste geldt ook voor de door grief 3 aan de orde gestelde vraag of voldaan is aan het voor het aandelenbeslag geldende vereiste dat sprake moet zijn van een gegronde vrees voor verduistering. Nu door Enel c.s. voldoende zekerheid wordt gesteld kan het aandelenbeslag worden opgeheven, overigens ook omdat het na die zekerheidstelling niet meer nodig is.
30. Grief 4 houdt in dat een belangenafweging had moeten leiden tot een opheffing van de beslagen die na het tweede beslagverlof zijn gelegd. Ook dit punt lost zich op in de opheffing van de beslagen tegen een garantiestelling met daaraan gekoppeld een contragarantie, welke opheffing onder die condities in dit geval recht doet aan de wederzijdse belangen (vgl. het citaat in 8.2).
31. De in grief 5 verwoorde klacht is tweeledig: geklaagd wordt over (i) het door de voorzieningenrechter stellen van nadere voorwaarden aan de door Enel c.s. te stellen bankgarantie volgens het NVB-model en (ii) de afwijzing van de contragarantie waar Enel c.s. om heeft verzocht. Uit het voorgaande volgt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn; de extra voorwaarden worden geschrapt en het verzoek om een contragarantie wordt toegewezen.
32. Grief 6 bevat een klacht over de proceskostenveroordeling die ten laste van Enel c.s. is uitgesproken. Deze klacht is in die zin gegrond dat aanleiding bestaat om de kosten van beide instanties te compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt. Daartoe bestaat aanleiding nu beide partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, Enel c.s. (onder meer) in die zin dat geen onvoorwaardelijke opheffing van de beslagen plaatsvindt, waar haar vordering voor de eiswijziging toe strekte.
samenvattend in alle drie de kortgedingen
33. De conclusie na het voorgaande is dat de in hoger beroep gewijzigde eis van Enel c.s. – die aldus wordt verstaan dat zij opheffing vordert tegen het stellen van een bankgarantie volgens het standaard NVB-model 1999, met daaraan gekoppeld een door AlbaniaBEG te stellen contra-bankgarantie volgens datzelfde model – toewijsbaar is op de wijze zoals hieronder in het dictum is vermeld. Voor de hoogte van de door Enel c.s. te stellen bankgarantie wordt aangeknoopt bij het bedrag waarvoor de vordering van AlbaniaBEG uit hoofde van beide onderdelen van het Albanese vonnis in het eerste beslagrekest is begroot, te weten € 25.188.500 + € 407.903.370 (de formule) =
€ 433.091.870, vermeerderd met een beperkte opslag voor rente en kosten =
€ 440.000.000. Het bedrag van de contra-bankgarantie wordt, vooralsnog uitgaande van een procesduur van 10 jaar en gelet ook op de geldingsduur van de bankgarantie aan de zijde van Enel c.s., gesteld op € 49.852.000,- inclusief rentevergoeding. De bankgarantie en ook de contra-bankgarantie dienen te worden verstrekt door de in Italië gevestigde bank Intesa Sanpaolo S.p.A., met filiaal in Amsterdam, dan wel door één van de vier grootste Nederlandse banken. De contra-garantie is bedoeld om te dienen als verhaalszekerheid voor Enel c.s. voor het geval een vordering van haar tot vergoeding van de als gevolg van de door AlbaniaBEG hier te lande gelegde beslagen geleden schade, inclusief de kosten van de door Enel c.s. gestelde bankgarantie, bij in kracht van gewijsde gegane, onherroepelijke uitspraak van de Nederlandse rechter wordt toegewezen, met dien verstande dat voor de eventuele schade, niet zijnde de kosten van de door Enel c.s. gestelde bankgarantie, de contragarantie mag worden ingeroepen voor maximaal € 5 miljoen, welk bedrag een ruwe schatting is van de kosten verbonden aan een bankgarantie indien deze in een eerder stadium was gesteld.