ECLI:NL:GHDHA:2016:2797

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
22-003084-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijke verkeersfout met fatale gevolgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een 23-jarige bestuurder van een personenauto, heeft op 5 september 2014 in Rotterdam een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt waarbij een 87-jarig slachtoffer om het leven is gekomen. De verdachte reed met hoge snelheid en negeerde een rood verkeerslicht, waardoor hij in botsing kwam met een scootmobiel. Het slachtoffer overleed een dag later aan haar verwondingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren, die kan worden omgezet in 120 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht. Daarnaast is de verdachte voor 24 maanden de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft spijt betuigd, maar het hof rekent het hem zwaar aan dat hij zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer heeft veronachtzaamd. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-003084-15
Parketnummer: 10-197341-14
Datum uitspraak: 26 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
12 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, in dier voege dat deze vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, integraal zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van de verdachte in de kosten.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2014 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen de Gerdesiaweg, de Boezemweg en het Ammanplein, althans op één van deze wegen, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl op het Ammanplein het verkeerslicht voor het rechtdoorgaande verkeer (in de richting van de Gerdesiaweg) rood licht uitstraalde en vóór dat verkeerslicht meerdere voertuigen stilstonden,
rijdend op het Ammanplein via de voorsorteerstrook voor het linksafslaande verkeer die vóór het rode verkeerslicht wachtende voertuigen (met hoge snelheid) heeft ingehaald, en/of
in strijd met dat rode verkeerslicht de kruising rechtdoorgaand is opgereden en gaan oversteken en/of zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld of aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, die inmiddels groen licht had, doende was de rijbaan van de Gerdesiaweg over te steken op of ter hoogte van de aldaar gelegen fiets-/bromfietsoversteekplaats en die oversteekplaats reeds voor een groot deel was overgestoken en/of die scootmobiel niet heeft laten voorgaan en/of ondanks hard remmen en/of uitwijken in botsing of aanrijding is gekomen met die scootmobiel, als gevolg waarvan de bestuurder van die scootmobiel ten val is gekomen;
waardoor de bestuurder van die scootmobiel, genaamd [slachtoffer], werd gedood;
zulks terwijl hij, verdachte, korte tijd (ongeveer 10 minuten) vóór de bovenomschreven aanrijding plaatsvond, door de politie werd staandegehouden in verband met meerdere verkeersovertredingen (waaronder het met hoge snelheid rechts inhalen van voertuigen en hinderlijk/gevaarlijk van rijstrook wisselen);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2014 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig personenauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen de Gerdesiaweg, de Boezemweg en het Ammanplein, althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl op het Ammanplein het verkeerslicht voor het rechtdoorgaande verkeer (in de richting van de Gerdesiaweg) rood licht uitstraalde en vóór dat verkeerslicht meerdere voertuigen stilstonden,
rijdend op het Ammanplein via de voorsorteerstrook voor het linksafslaande verkeer die vóór het rode verkeerslicht wachtende voertuigen (met hoge snelheid) heeft ingehaald, en/of
in strijd met dat rode verkeerslicht de kruising rechtdoorgaand is opgereden en gaan oversteken en/of zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld of aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, die inmiddels groen licht had, doende was de rijbaan van de Gerdesiaweg over te steken op of ter hoogte van de aldaar gelegen fiets-/bromfietsoversteekplaats en die oversteekplaats reeds voor een groot deel was overgestoken en/of die scootmobiel niet heeft laten voorgaan en/of ondanks hard remmen en/of uitwijken in botsing of aanrijding is gekomen met die scootmobiel;
zulks terwijl hij, verdachte, korte tijd (ongeveer 10 minuten) vóór de bovenomschreven aanrijding plaatsvond, door de politie werd staandegehouden in verband met
meerdere verkeersovertredingen (waaronder het met hoge snelheid rechts inhalen van voertuigen en hinderlijk/gevaarlijk van rijstrook wisselen).
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van de daarin gebezigde gronden en de daarin gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij, behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, ten tijde van het feit 23 jaar, heeft als bestuurder van een personenauto een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt, waardoor een 87-jarig slachtoffer om het leven is gekomen.
Nadat de verdachte zich aanvankelijk bevond in het vak voor het rechtdoorgaand verkeer, waarop zich vóór hem enkele auto’s bevonden die stonden te wachten voor het stoplicht dat op dat moment op rood stond, is hij, deze wachtende auto’s links inhalend, gewisseld naar het voorsorteervak voor het linksafslaand verkeer, waarvoor het stoplicht op groen stond, en vervolgens vanuit dat voorsorteervak toch rechtdoor gereden. Feitelijk reed de verdachte derhalve door het op rood staande stoplicht voor rechtdoorgaand verkeer. De verdachte is vervolgens vlak daarna in botsing gekomen met het slachtoffer, dat op dat moment doende was in haar scootmobiel aan de overzijde van de kruising de rijbaan over te steken, ter hoogte van de aldaar gelegen (brom)fietsoversteekplaats. Ten gevolge van deze aanrijding is het slachtoffer een dag later in het ziekenhuis overleden aan haar verwondingen.
Door voormeld rijgedrag heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld waardoor een ongeval is veroorzaakt, de dood van het slachtoffer ten gevolge hebbende.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer op uiterst laakbare wijze heeft veronachtzaamd, met fatale gevolgen.
Tevens benadrukt het hof dat het leed dat door de aanmerkelijke verkeersfout van de verdachte is aangericht, voor de nabestaanden groot en onherstelbaar is, zoals ook treffend door hen is verwoord in de schriftelijke slachtofferverklaring. De nabestaanden moeten nog dagelijks leven met het feit dat hun moeder en grootmoeder abrupt uit hun leven is weggerukt.
Het hof is zich er voorts van bewust dat geen enkele straf of maatregel dit leed zal kunnen wegnemen. Verder is aannemelijk dat het ongeval een grote impact heeft gehad op degenen die daarvan getuige zijn geweest, alsmede op vrienden en bekenden van het slachtoffer. Daarnaast brengt een dergelijk delict, naar ervaringsregels, in de maatschappij gevoelens van onrust, frustratie en onveiligheid teweeg.
Tegelijkertijd is aannemelijk geworden dat het ongeval ook op de verdachte grote impact heeft gehad. De verdachte zal moeten leven met de omstandigheid dat hij door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag een hoogbejaarde vrouw het leven heeft benomen.
Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het hof voor de straftoemeting primair gekeken naar de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) d.d. juli 2016 met betrekking tot overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze oriëntatiepunten hebben als doel vanuit het oogpunt van rechtseenheid een strafmaat te geven waarop de rechter zich kan oriënteren bij de oplegging van de straf.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de rechtspraak ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zowel van dit hof als van andere gerechten, in (min of meer) vergelijkbare gevallen waarin sprake was van een aanmerkelijke verkeersfout met dodelijke afloop. Naast de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid in vrijwel alle door het hof bestudeerde uitspraken, lopen de opgelegde straffen uiteen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf tot een taakstraf dan wel een combinatie hiervan.
Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop ten gevolge van een aanmerkelijke verkeersfout, waarvan in casu sprake is, geldt volgens die oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of er in dit geval sprake is van concrete omstandigheden die aanleiding geven om hiervan naar boven of naar beneden af te wijken.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Enerzijds is aannemelijk geworden dat de verdachte erg veel spijt heeft van zijn verkeersgedrag, hoewel hij zich daarin niet goed houding weet te geven in de richting van de nabestaanden van het slachtoffer, en dat hij de gevolgen van zijn handelen nog dagelijks met zich meedraagt en daaronder lijdt.
Verder heeft het hof acht geslagen op de relatief jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid heeft verklaard om de vordering van de benadeelde partij in haar geheel te vergoeden, ook als hij daartoe niet (geheel) zou worden veroordeeld, en de omstandigheid dat hij serieus bezig is zijn leven op het goede pad te krijgen.
Deze factoren wegen in de straftoemeting in het voordeel mee van de verdachte.
Anderzijds neemt het hof het de verdachte zeer kwalijk dat hij, hoewel hij - blijkens het proces-verbaal van overtreding voorafgaand aan het ongeval en de zich in het dossier bevindende beschikkingen - reeds tevoren door de politie op zijn rijgedrag was aangesproken, de gegeven waarschuwingen desondanks in de wind heeft geslagen. Hij heeft de jegens de overige verkeersdeelnemers geboden voorzichtigheid, ook volgens enkele zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen, waaruit volgt dat de verdachte vlak voor het ongeval met hoge snelheid reed, niet in acht genomen en heeft de overige weggebruikers blootgesteld aan de gevaren van zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag, met fatale gevolgen voor het slachtoffer.
Daarbij komt dat hij als beginnend bestuurder zich bewust had moeten zijn van de gevaren die zijn onervarenheid op de weg konden meebrengen.
Deze factoren wegen in de straftoemeting in het nadeel mee van de verdachte.
Tot slot slaat het hof acht op het bepaalde bij artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht nu de verdachte sinds het plegen van dit feit inmiddels ook voor andere zaken een straf is opgelegd.
Het hof kent in de afweging van al deze feiten en omstandigheden doorslaggevend gewicht toe aan de laatstgenoemde, ten opzichte van het oriëntatiepunt tot strafverhoging leidende omstandigheden in die zin dat het onder de gegeven omstandigheden passend en geboden acht om naast een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een langere ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, te weten voor de duur van twee jaren alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doet aan het strafbare feit dat het hof bewezen heeft verklaard in samenhang met de feiten en omstandigheden van het geval, waaronder het in de onderhavige zaak specifiek voor dat strafbare feit toepasselijke oriëntatiepunt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 augustus 2016.