In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die eerder was vrijgesproken van strafbare feiten. De verzoeker, geboren in Somalië in 1997, had een verzoek ingediend op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij recht claimde op schadevergoeding voor het door hem ondergane voorarrest. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, hoewel de verzoeker was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, er sterke aanwijzingen waren dat hij betrokken was bij andere strafbare feiten. Dit leidde het hof tot de conclusie dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van schadevergoeding. De advocaat-generaal had in zijn conclusie primair tot afwijzing van het verzoek geconcludeerd, en subsidiair tot gedeeltelijke toewijzing. Het hof heeft echter de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, waarbij het ook opmerkte dat de leeftijd van de verzoeker ten tijde van de feiten niet relevant was voor de beslissing. De beschikking is gegeven door een meervoudige raadkamer en is openbaar uitgesproken.