In deze zaak heeft de verzoeker, geboren in Somalië in 1993, op basis van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding van proceskosten aangevraagd die ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen. De verzoeker heeft in totaal € 23.860,64 aan kosten opgegeven, waarvan een voorschot van € 16.919,- reeds was ontvangen. De kosten zijn gemaakt in verband met de verdediging van zowel de verzoeker als zijn medeverdachte, die ook een verzoekschrift heeft ingediend. De verzoeken zijn op 13 juli 2016 in het openbaar behandeld, waarbij de advocaten van de verzoeker en de medeverdachte, alsook de advocaat-generaal, aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de kosten die zijn gemaakt voor het horen van getuigen in Somalië, noodzakelijk waren voor het belang van het onderzoek. De verdediging heeft zelf getuigen in Somalië gehoord, omdat de rechter-commissaris om veiligheidsredenen niet naar Somalië kon afreizen. De kosten zijn goedgekeurd door de griffier van het hof, en het hof heeft geoordeeld dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Na beoordeling van de verzoeken heeft het hof besloten het verzoek integraal toe te wijzen, waarbij het totale bedrag van € 11.930,32 aan de verzoeker wordt toegekend, te verrekenen met het reeds betaalde voorschot.
De beschikking is op 10 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken door het Gerechtshof Den Haag, en de voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, zodat de betaling aan de verzoeker kan plaatsvinden.