In deze zaak heeft de verzoeker op basis van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding van proceskosten aangevraagd die ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen. De verzoeker, geboren in Somalië in 1990, heeft kosten gemaakt in verband met zijn verdediging en die van zijn medeverdachte. Het hof heeft eerder een vonnis van de rechtbank Rotterdam vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, terwijl hij voor het eerste feit is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden. De verzoeker vraagt een vergoeding van in totaal € 23.860,64, na verrekening met een eerder verstrekt voorschot van € 16.919,-, wat resulteert in een nog uit te keren bedrag van € 6.941,64.
De raadkamer van het hof heeft de verzoeken op 13 juli 2016 in het openbaar behandeld, waarbij de advocaten van de verzoeker en de medeverdachte, alsook de advocaat-generaal, aanwezig waren. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van het verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten die zijn gemaakt voor het horen van getuigen in Somalië in het belang van het onderzoek zijn aangewend en komen voor vergoeding in aanmerking. Het hof heeft de door de verdediging ingediende begroting van de kosten goedgekeurd en de verzoeken integraal toegewezen.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om aan de verzoeker een vergoeding van € 11.930,32 toe te kennen, te verrekenen met het reeds betaalde voorschot, zodat er een resterend bedrag van € 3.470,82 overblijft. Deze beschikking is op 10 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter en de griffier.