4.6.In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank vervolgens - kort samengevat – naar aanleiding van de afgelegde getuigenverklaringen geoordeeld dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de voorshands bewezen geachte omstandigheid dat geen (gastouder)opvang van de kinderen van [appellante] heeft plaatsgevonden hebben ontzenuwd en dat ervan moet worden uitgegaan dat in de jaren 2009 tot en met 2012 gastouderopvang van die kinderen heeft plaatsgevonden. Voorts moet er, aldus de rechtbank, vanuit worden gegaan dat [appellante] moet hebben begrepen dat voor de gastouderopvang van haar kinderen betaald diende te worden en dat [appellante] daarom de verantwoordelijkheid voor eventuele, niet uitgesloten onregelmatigheden in de (omvang van de) aanvragen kinderopvangtoeslag niet (volledig) bij anderen kan neerleggen.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen.
5. In hoger beroep vordert [appellante] dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende het in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure in beide instanties vermeerderd met rente.
6. Parents4U is niet gedagvaard in hoger beroep, zodat het in eerste aanleg gewezen eindvonnis ten opzichte van die partij onherroepelijk is geworden. De grieven van [appellante] zijn voorts niet gericht tegen het in het tussenvonnis neergelegde oordeel van rechtbank dat de gedingstukken geen enkele aanwijzing bevatten dat Parents4U, [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] onrechtmatig jegens [appellante] hebben gehandeld en dat als al sprake was van toeslagfraude het ervoor moet worden gehouden dat zij te goeder trouw hebben bemiddeld. Dit oordeel staat dan ook vast. Bij gebreke van grieven die zich richten tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4], zal [appellante] in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Beoordeling van de grieven
7. In de
eerste griefbetoogt [appellante] dat de rechtbank een te streng criterium heeft aangelegd bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een jegens [appellante] gepleegde onrechtmatige daad. Volgens [appellante] is reeds sprake van een onrechtmatige daad indien is voldaan aan de hiervóór in r.o. 4.1 onder (i) weergegeven voorwaarde. De andere twee voorwaarden zijn, aldus [appellante], niet relevant omdat die reeds in de bedoelde voorwaarde besloten liggen.
Het hof gaat op grond van het volgende niet in deze redenering mee.
8. Naar de kern genomen betoogt [appellante] in deze procedure dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] buiten haar medeweten toeslagfraude hebben gepleegd waarvan zij het slachtoffer is en dat zij daarom de door haar dientengevolge geleden schade moeten vergoeden. Die toeslagfraude zou eruit bestaan hebben dat buiten medeweten van [appellante] op haar naam kinderopvangtoeslag is aangevraagd en verkregen terwijl de kinderen van [appellante] geen kinderopvang hebben genoten. Naar het oordeel van het hof is de enkele omstandigheid dat buiten medeweten van [appellante] kinderopvangtoeslag en gastouderbemiddeling is aangevraagd en verkregen, onvoldoende voor het aannemen van die gestelde fraude. Daarmee is immers nog niets gezegd over de eventuele betrokkenheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en het frauduleuze karakter van hun handelen. [appellante] stelt immers dat haar financiële administratie (waaronder, naar het hof begrijpt, ook het aanvragen van de kinderopvangtoeslag) werd gedaan door
[M], die geen partij is in deze procedure.
9. Anders dan [appellante] aanvoert, ligt in de enkele omstandigheid dat buiten medeweten van [appellante] kinderopvangtoeslag en gastouderopvang is aangevraagd niet besloten dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] toeslagfraude wilden plegen. Slechts wanneer [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op de hoogte zouden zijn van het feit dat de kinderopvangtoeslag buiten medeweten van [appellante] was aangevraagd en zij daarvan profiteerden (bijvoorbeeld omdat zij wel betaling incasseerden voor opvang voor de kinderen van [appellante], maar die niet, of voor minder uren boden), zou van onrechtmatig handelen sprake zijn.
10. Voor zover [appellante] wil stellen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] door de strafrechter zijn veroordeeld wegens fraude met op naam van [appellante] aangevraagde kinderopvangtoeslag, gaat het hof daaraan voorbij, nu die stelling onvoldoende is onderbouwd. Weliswaar heeft [appellante] in eerste aanleg een geanonimiseerd afschrift van een op [geïntimeerde 1] betrekking hebbend vonnis van de strafrechter (de rechtbank Den Haag) van 17 april 2012 overgelegd, inhoudende een veroordeling wegens kort gezegd fraude met kinderopvangtoeslag, maar gesteld noch gebleken is dat die veroordeling (mede) ziet op het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan het onderhavige geval.
11. In de grief voert [appellante] subsidiair aan dat het niet relevant is of daadwerkelijk gastouderopvang heeft plaatsgevonden, omdat de geboden opvang – zo begrijpt het hof – onderdeel uitmaakte van het frauduleuze plan van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1]. Door een familielid en/of "dichte" kennis bij [appellante] langs te sturen, zouden [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben willen verdoezelen onrechtmatig te hebben gehandeld.
12. Naar het oordeel van het hof is de omstandigheid of daadwerkelijk gastouderopvang heeft plaatsgevonden wel degelijk relevant. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben van de belastingdienst forse bedragen ontvangen in het kader van aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag. Indien vast zou komen te staan dat geen of voor minder uren gastouderopvang heeft plaatsgevonden dan waarvoor is betaald, dan is dat een sterke aanwijzing in de richting van frauduleus handelen. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zouden dan immers bedragen hebben ontvangen zonder dat zij de diensten hebben geleverd waarvoor die bedragen een vergoeding vormen.
13. Het hof gaat voorbij aan de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] door een familielid of dichte kennis langs te sturen hun onrechtmatig handelen wilden verdoezelen. Met deze stelling suggereert [appellante] dat er niet op regelmatige en betaalde basis opvang van haar kinderen heeft plaatsgevonden. Die niet onderbouwde suggestie is echter in tegenspraak met de in eerste aanleg door [naam 2] en [naam 1] afgelegde verklaringen. Uit die verklaringen kan immers juist worden afgeleid dat er gedurende een langere periode meerdere dagen per week gastouderhulp aan [appellante] is geboden, en dat [appellante], die (mede) de door de gastouders te werken uren bepaalde, moet hebben geweten dat de betreffende gastouders voor hun werkzaamheden werden betaald.
14. De grief faalt.
15. In de
tweede griefklaagt [appellante] over het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de voorshands bewezen geachte omstandigheid dat geen (gastouder)opvang van de kinderen van [appellante] heeft plaatsgevonden hebben ontzenuwd. Volgens [appellante] is dit oordeel niet juist, omdat uit bedoelde verklaringen niet volgt dat gastouderopvang is genoten waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden verkregen.
16. Naar het oordeel van het hof ziet [appellante] over het hoofd dat er moet onderscheid worden gemaakt tussen twee vragen: (i) de vraag of er gastouderopvang heeft plaatsgevonden, en (ii) de vraag of [appellante] met betrekking tot die gastouderopvang aanspraak had op kinderopvangtoeslag. Het is niet zo dat, zoals [appellante] in haar grief suggereert, er pas sprake is van gastouderopvang indien en voor zover aanspraak kan worden gemaakt op kinderopvangtoeslag. Genoemd onderscheid ligt overigens ook aan de basis van het systeem waarin ouders zelf opvang voor hun kinderen regelen en voor die opvang kinderopvangtoeslag kunnen aanvragen bij de belastingdienst. De belastingdienst beoordeelt vervolgens aan de hand van de daarvoor geldende regels of en in hoeverre kinderopvangtoeslag wordt toegekend, eerst in de vorm van een maandelijks voorschot en later bij definitieve beschikking.
17. In de grief refereert [appellante] aan de overweging van de rechtbank in het bestreden eindvonnis dat uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat de behoefte van [appellante] aan opvang van haar kinderen niet zozeer voortkwam uit haar afwezigheid, maar met name uit de belasting die de opvoeding voor haar vormde “daargelaten of voor een aan een dergelijke behoefte beantwoordende opvang kinderopvangtoeslag kon worden verkregen”. Uit het laatste deel van dit citaat volgt volgens [appellante] al dat “geen gastouderopvang werd geleverd waarop de kinderopvangtoeslag zag”. Ook in dit verband geldt echter naar het oordeel van het hof dat [appellante] hierbij ten onrechte veronderstelt dat pas sprake kan zijn van gastouderopvang indien en voor zover aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag.
18. De stelling van [appellante] dat geen sprake kan zijn geweest van kinderopvang omdat sprake was van oppas thuis, faalt aangezien de essentie van gastouderopvang nu juist is dat deze plaatsvindt op het woonadres van de gastouder, dan wel op het woonadres van (een van) de ouder(s) van de kinderen voor wie de gastouder opvang biedt (artikel 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).
19. Ten slotte voert [appellante] aan: “De perioden waarover de onrechtmatigheid strekt wordt niet gedekt door de getuigenverklaringen”. Nu [appellante] deze stelling niet heeft onderbouwd of toegelicht, gaat het hof daaraan voorbij.
20. [appellante] heeft in hoger beroep aanvullend bewijs aangeboden van haar stelling “dat nimmer daadwerkelijk kinderopvang is genoten waarvoor de kinderopvangtoeslag valselijk werd aangevraagd”. Het hof komt echter aan nadere bewijslevering niet toe, nu de advocaat van [appellante] zich heeft onttrokken en zich voor [appellante] geen nieuwe advocaat heeft gesteld.
21. De slotsom is dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4], en dat het bestreden vonnis ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dient te worden bekrachtigd. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof houdt bij de begroting van het salaris van de advocaat rekening met de hoogte van de vorderingen zoals deze tegen elk van de geïntimeerden zijn ingesteld.