ECLI:NL:GHDHA:2016:2776
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijspraak van oplichting met betrekking tot telefoonabonnementen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2015. De verdachte, geboren in Libanon in 1985, was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het onder 2 ten laste gelegde, dat betrekking had op oplichting. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep voor het onder 1 ten laste gelegde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde mededelingen aan het slachtoffer heeft gedaan, maar oordeelt dat deze mededelingen niet kunnen worden aangemerkt als listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeert dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De omstandigheden van de zaak, waaronder de onomzichtige en lichtvaardige handelwijze van het slachtoffer, leiden tot de conclusie dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Het hof heeft geen kostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen kosten zijn gemaakt ter verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding.