ECLI:NL:GHDHA:2016:2776

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
22-004650-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van oplichting met betrekking tot telefoonabonnementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2015. De verdachte, geboren in Libanon in 1985, was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het onder 2 ten laste gelegde, dat betrekking had op oplichting. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep voor het onder 1 ten laste gelegde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde mededelingen aan het slachtoffer heeft gedaan, maar oordeelt dat deze mededelingen niet kunnen worden aangemerkt als listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeert dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De omstandigheden van de zaak, waaronder de onomzichtige en lichtvaardige handelwijze van het slachtoffer, leiden tot de conclusie dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Het hof heeft geen kostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen kosten zijn gemaakt ter verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004650-15
Parketnummer: 10-681147-15
Datum uitspraak: 22 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Libanon) op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep en dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2015 te Gorinchem en/of Rotterdam (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal heeft bewogen
- tot het aangaan van een of meer schulden, te weten het afsluiten van twee, althans één of meer telefoonabonnementen op zijn eigen naam en/of
- tot de afgifte(n) van twee, althans één of meer mobiele telefoons (merk/type: Iphone6, kleur: goud), in elk geval van enig(e) goed(eren), behorende bij voornoemde telefoonabonnementen
hebbende verdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- aan die [benadeelde partij] medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat hij geld kon verdienen en/of hiervoor naar Rotterdam moest komen en/of
- ( vervolgens) met die [benadeelde partij] afgesproken in Rotterdam en/of
- die [benadeelde partij] in Rotterdam ontmoet en/of aldaar (telkens) aan die [benadeelde partij] de opdracht gegeven om in de verschillende telefoonwinkels op zijn eigen naam telefoonabonnementen (voor een Iphone6) af te sluiten met daarbij de vermelding van een vals/onjuist door verdachte opgegeven/doorgegeven adres en/of
- ( daarbij) aan die [benadeelde partij] beloofd/medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat hij/zij op die dag tussen de 400 en 2000 euro zouden krijgen als zij meerdere abonnementen zouden afsluiten en/of dat, hij, verdachte, met iemand samenwerkte die bij het BKR werkt en dat deze persoon de gegevens van die [benadeelde partij] met betrekking tot de afgesloten telefoonabonnementen uit het systeem zou gaan halen en/of - (vervolgens) die [benadeelde partij] (telkens) de ontvangen Iphone6 aan verdachte laten afstaan en/of
- aan die [benadeelde partij] de woorden toegevoegd: "Wollah, je wordt uit het systeem gehaald. Je gaat geen problemen krijgen" en/of "Drie is beter dan twee, dan is het compleet. Dan is het niet moeilijk om het bedrag te berekenen dat je gaat krijgen" en/of "Wat je ook pakt, wat je gaat verdienen is veel meer" en/of "[verdachte], we houden contact. Ik bel jou wanneer het klaar is./ Ik weet niet precies wat jullie allebei gaan krijgen, maar dit kan tussen de 1200 en 2000 euro zijn per persoon", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
waardoor die [benadeelde partij] (telkens) werd bewogen tot het afsluiten van voornoemde telefoonnabonnementen op zijn eigen naam en/of (vervolgens) (daarbij) tot afgifte(n) van voornoemde telefoons aan verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte - die eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft toegegeven dat hij wel degelijk de door aangever genoemde [verdachte] is - de in de tenlastelegging genoemde mededelingen aan de aangever heeft gedaan. Om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen is evenwel een vereiste dat deze mededelingen een ‘listige kunstgreep’ dan wel een ‘samenweefsel van verdichtsels’ vormen als in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld.
Het hof stelt in dit verband voorop dat het voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot de afgifte van een goed (zoals hier de Iphone6) of tot het aangaan van een schuld (zoals hier het afsluiten van een telefoonabonnement op eigen naam), aankomt op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer (ECLI:NL:HR:2011:BQ8600).
Het hof is van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde mededelingen die aan het slachtoffer [benadeelde partij] zijn gedaan niet kunnen worden aangemerkt als zodanig vertrouwenwekkend en indringend dat genoemde [benadeelde partij] de onwaarheid ervan niet had kunnen onderkennen zonder bij zichzelf te rade te gaan. Het slachtoffer is onomzichtig en uiterst lichtvaardig te werk gegaan door zonder nader onderzoek in zee te gaan met iemand die hij nauwelijks kende en die hem een flink geldbedrag in het vooruitzicht stelde voor het verrichten van een onduidelijke dienst waarbij hij jegens een derde (de telefoonwinkel) onware mededelingen moest doen over in elk geval zijn woonadres. Mede gelet op zijn leeftijd –ten tijde van het gebeurde ruim 21 jaar oud- had het slachtoffer moeten en kunnen beseffen dat de door de verdachte voorgespiegelde vorm van “gratis geld verdienen” niet kon deugen. Deze omstandigheden, in hun samenhang en onderling verband bezien, maken dat naar het oordeel van het hof niet kan worden gesproken van een situatie waarbij het slachtoffer tot de afgifte van een goed of het aangaan van een schuld is bewogen door listige kunstgreep dan wel een samenweefsel van verdichtsels.
Concluderend is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.400,00. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 september 2016.