ECLI:NL:GHDHA:2016:2775
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in oplichtingszaak na beoordeling van bewijs en omstandigheden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het onder 1 ten laste gelegde. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de mededelingen die aan het slachtoffer zijn gedaan niet kunnen worden aangemerkt als een 'listige kunstgreep' of 'samenweefsel van verdichtsels' zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het onder 1 ten laste gelegde had begaan, en sprak de verdachte daarvan vrij. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij de omstandigheden van het geval en de persoonlijkheid van het slachtoffer een belangrijke rol speelden in de beoordeling.