ECLI:NL:GHDHA:2016:2775

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
22-004714-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in oplichtingszaak na beoordeling van bewijs en omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het onder 1 ten laste gelegde. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de mededelingen die aan het slachtoffer zijn gedaan niet kunnen worden aangemerkt als een 'listige kunstgreep' of 'samenweefsel van verdichtsels' zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het onder 1 ten laste gelegde had begaan, en sprak de verdachte daarvan vrij. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij de omstandigheden van het geval en de persoonlijkheid van het slachtoffer een belangrijke rol speelden in de beoordeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004714-15
Parketnummers: 10-680215-15 en 10-232724-13 (tul)
Datum uitspraak: 22 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep en dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2015 te Gorinchem en/of Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft bewogen
- tot het aangaan van een of meer schulden, te weten het afsluiten van vier, althans één of meer telefoonabonnementen op zijn eigen naam en/of
- tot de afgifte(n) van vier, althans één of meer mobiele telefoons (merk/type: Iphone6, kleur: goud), in elk geval van enig(e) goed(eren), behorende bij voornoemde telefoonabonnementen
hebbende verdachte en/of zijn mededader toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- aan die [slachtoffer] medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat hij, verdachte en/of zijn mededader, beter werk voor hem kon regelen en/of dat [slachtoffer] bij winkels orders op moest halen betreffende wasmachine's en/of tv's en/of dat [slachtoffer] zich aldaar dan moest legitimeren met zijn eigen gegevens en/of daarbij een door verdachte en/of zijn mededader opgegeven adres moest doorgeven en/of dat [slachtoffer] hier 2500 euro voor zou krijgen en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededader, een oom had werken bij het BKR, die de gegevens van die [slachtoffer] van de orders kon verwijderen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] met een auto opgehaald en/of die [slachtoffer] achter in deze auto plaats laten nemen en/of (vervolgens) aan die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Vandaag gaan we geen zwaar werk doen, vandaag gaan we telefoonabonnementen afsluiten, Iphone6 liefst goud, hoogste bundel" en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer] naar verschillende telefoonwinkels in Rotterdam vervoerd/gebracht en/of die [slachtoffer] aldaar (telkens) de opdracht gegeven om in de verschillende telefoonwinkels op zijn eigen naam abonnementen af te sluiten met daarbij de vermelding van een vals/onjuist door verdachte en/of zijn mededader opgegeven/doorgegeven adres en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] na het afsluiten van dit/deze telefoonabonnement(en) weer achter in de auto laten plaatsnemen en/of die [slachtoffer] (vervolgens) (daarbij) (telkens) de ontvangen Iphone6 aan verdachte en/of zijn mededader laten afstaan
waardoor die [slachtoffer] (telkens) werd bewogen tot het afsluiten van voornoemde telefoonnabonnementen op zijn eigen naam en/of (vervolgens) (daarbij) tot afgifte(n) van voornoemde telefoons aan verdachte en/of zijn mededader;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is – niettegenstaande de ontkenning door de verdachte – naar het oordeel van het hof evident dat de verdachte de persoon is geweest die samen met de medeverdachte en de aangever vanuit Gorinchem langs verschillende telefoonwinkels in Rotterdam is gegaan om telefoonabonnementen af te sluiten. Het hof is eveneens van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachte de in de tenlastelegging genoemde mededelingen aan de aangever hebben gedaan. Om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen is evenwel een vereiste dat deze mededelingen een ‘listige kunstgreep’ dan wel een ‘samenweefsel van verdichtsels’ vormen als in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld.
Het hof stelt in dit verband voorop dat het voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot de afgifte van een goed (zoals hier de Iphone6) of tot het aangaan van een schuld (zoals hier het afsluiten van een telefoonabonnement op eigen naam), aankomt op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer (ECLI:NL:HR:2011:BQ8600).
Het hof is van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde mededelingen die aan het slachtoffer [slachtoffer] zijn gedaan niet kunnen worden aangemerkt als zodanig vertrouwenwekkend en indringend dat genoemde [slachtoffer] de onwaarheid ervan niet had kunnen onderkennen zonder bij zichzelf te rade te gaan. Het slachtoffer is onomzichtig en uiterst lichtvaardig te werk gegaan door zonder nader onderzoek in zee te gaan met iemand die hij nauwelijks kende en die hem een flink geldbedrag in het vooruitzicht stelde voor het verrichten van een onduidelijke dienst waarbij hij jegens een derde (de telefoonwinkel) onware mededelingen moest doen over in elk geval zijn woonadres. Mede gelet op zijn leeftijd –ten tijde van het gebeurde ruim 19 jaar oud- had het slachtoffer moeten en kunnen beseffen dat de door de verdachte voorgespiegelde vorm van “gratis geld verdienen” niet kon deugen. Deze omstandigheden, in hun samenhang en onderling verband bezien, maken dat naar het oordeel van het hof niet kan worden gesproken van een situatie waarbij het slachtoffer tot de afgifte van een goed of het aangaan van een schuld is bewogen door een listige kunstgreep dan wel een samenweefsel van verdichtsels.
Concluderend is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.822,65. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2014 opgelegde voorwaardelijke taakstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 17 september 2015, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2014, onder parketnummer 10-232724-13, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 september 2016.