GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak : 14 september 2016
Zaaknummer : 200.180.425/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-688
Zaaknummer rechtbank : C/09/481937
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.A. Ossentjuk te Leiden,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.Y.M. Renken te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 18 november 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 augustus 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 26 januari 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 11 maart 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 20 juni 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 29 juni 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 1 juli 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man – in de kern strekkende tot de beëindiging van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, alsmede een aantal aanvullende verzoeken – afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover noodzakelijk met wijziging/aanvulling van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 april 2011 en de beschikking van het hof van 18 juli 2012 ten aanzien van de in deze beschikkingen opgenomen alimentatiebeslissingen, opnieuw rechtdoende:
1.te verklaren voor recht, althans vast te stellen, dat de verplichting van de man om een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te verschaffen op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geëindigd op 1 september 2011, dan wel op een zodanige datum als het hof juist acht;
2.te verklaren voor recht, althans vast te stellen, dat de vrouw jegens de man, vanwege de verbroken lotsverbondenheid, geen recht (meer) heeft op enige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, dit per 1 september 2011, althans per een zodanige datum als het hof juist acht;
3.te verklaren voor recht, althans vast te stellen, dat de vrouw jegens de man, vanwege schending van de op de vrouw rustende verplichting ex artikel 21 Rv om aan de rechter de waarheid te vertellen, geen recht (meer) heeft op enige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, dit per 1 september 2011, althans een zodanig beperkt recht per een zodanige datum als het hof juist acht;
alsmede, in het geval het hof het recht op (enige) partneralimentatie aan de zijde van de vrouw in stand laat:
4.de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vanwege het ontbreken van behoeftigheid aan de zijde van de vrouw, per 1 september 2011 op nihil te stellen, althans per een zodanige datum op een zodanig bedrag als het hof juist acht;
5.de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, vanwege het ontbreken van behoefte aan de zijde van de vrouw, per 1 september 2011 op nihil te stellen, althans per een zodanige datum op een zodanig bedrag als het hof juist acht;
subsidiair (ten aanzien van de behoefte):
6.te bepalen dat de netto behoefte van de vrouw verbleekt en op grond van de jaarlijkse lineaire afbouw, zal zijn als volgt:
- per 1 september 2011 € 2.794,- per maand;
- per 1 september 2012 € 2.675,- per maand;
- per 1 september 2013 € 2.556,- per maand;
- per 1 september 2014 € 2.437,- per maand;
- per 1 september 2015 € 2.318,- per maand;
- per 1 september 2016 € 2.199,- per maand;
- per 1 september 2017 € 2.080,- per maand;
- per 1 september 2018 € 1.961,- per maand;
- per 1 september 2019 € 1.842,- per maand;
- per 1 september 2020 € 1.723,- per maand;
- per 1 september 2021 € 1.604,- per maand;
- per 1 september 2022 € 1.485,- per maand;
- per 1 september 2023 € 1.366,- per maand;
althans te bepalen dat de behoefte van de vrouw op een zodanige wijze lineair wordt afgebouwd met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht;
7.de vrouw te verplichten om ter bepaling van haar behoefte in het geding te brengen een kopie van haar aangifte Inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014. Dit met de daarbij behorende aanslagen. Dit onder de opmerking dat indien de vrouw, om welke reden dan ook, van de Belastingdienst uitstel heeft verkregen voor haar aangifte 2014, de vrouw wordt verplicht daartoe alsnog binnen een door het hof redelijk geachte termijn over te gaan onder in het alsdan in het geding brengen van een kopie van de aangifte Inkomstenbelasting 2014.
meer subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat de vrouw een resterende behoefte heeft:
8.te verklaren voor recht, althans vast te stellen, dat de vrouw jegens de man, vanwege de verbleekte lotsverbondenheid:
( a) nog slechts recht heeft op een door de man aan de vrouw te betalen niet te indexeren bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 50,- per maand, dit per 1 september 2011 tot en met 1 januari 2015, althans op een zodanig bedrag per een zodanige aanvangs- en einddatum als het hof juist acht, dan wel en/of;
( b) de hoogte van de aan de vrouw toekomende alimentatie, per 1 september 2011, jaarlijks te verminderen met 25% van het door (het hof begrijpt:) het hof vast te stellen alimentatiebedrag, zodat deze wordt beëindigd op 1 september 2015, althans de aan de vrouw toekomende alimentatie te verminderen met een zodanige ingangsdatum en percentage per jaar als het hof juist acht;
9.de duur van de aan de vrouw toekomende alimentatierechten te bepalen op in totaal vijf jaar, althans een zodanige alimentatieduur te bepalen als het hof juist acht, zulks onder de bepaling dat deze termijn niet verlengbaar is;
alsmede in aanvulling op alle bovenstaande verzoeken:
10.indien de man jegens de vrouw enige partneralimentatieplicht heeft, de wettelijke indexering uit te sluiten;
11.te bepalen dat de door de vrouw van de man, al dan niet door middel van beslag, verkregen alimentatiebedragen, zijnde een bedrag van € 15.000,- plus PM, door de vrouw aan de man dienen te worden terugbetaald binnen één maand na de te geven beschikking. Dit met de (cumulatieve) wettelijke rente hierover vanaf de dag dat de vrouw met terugbetaling in verzuim is;
en ten aanzien van de proceskosten:
12.de vrouw te veroordelen in de feitelijke kosten welke de man noodgedwongen heeft moeten maken in het kader van de onderhavige procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, waaronder:
de kosten van [a-bureau] , ten bedrage van € 27.180,40;
de kosten van [b-bureau] voor werkzaamheden tot en met 9 november 2015 ten bedrage van € 9.662,66;
de kosten van [b-bureau] voor werkzaamheden na 9 november 2015, nader op te maken bij staat, PM;
de kosten van mr. [naam] voor werkzaamheden tot en met 31 oktober 2015 ten bedrage van € 27.386,36;
de kosten van mr. [naam] voor werkzaamheden na 31 oktober 2015, nader op te maken bij staat, PM;
de kosten van de eventueel te houden getuigenverhoren;
de door de man in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierechten;
althans de vrouw te veroordelen in die feitelijke kosten welke de man noodgedwongen heeft moeten maken in het kader van de onderhavige procedure in eerste aanleg en in hoger beroep die het hof juist acht;
13.de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure;
14.de te geven beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn in hoger beroep ingestelde verzoeken dan wel te bepalen dat deze verzoeken van de man worden afgewezen.
4. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de man te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief de advocaatkosten van de vrouw in beide instanties. Voorts verzoekt de vrouw – als de man in zijn bewijsaanbod middels het horen van getuigen wordt toegelaten – ook haar toe te laten tot het leveren van aanvullend bewijs door middel van het horen van getuigen.
5. Bij V-formulier van 20 juni 2016 heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij vanaf 1 januari 2017 geen aanspraak meer op partneralimentatie wenst te maken.
6. De man heeft ter zitting van het hof verzocht te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in ieder geval eindigt per 1 januari 2017.