Kinderalimentatie
7. Het hof gaat voor de kinderalimentatie uit van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van 1 januari 2015 nu geen van partijen daartegen bezwaar heeft gemaakt.
8. De man stelt de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarige van € 950,-- per maand aan de orde. In de visie van de man is het in strijd met de wettelijke maatstaven om uit te gaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) ten tijde van het huwelijk toen er nog geen financiële problemen waren. Op het moment dat partijen uit elkaar gingen, was er geen sprake meer van een (gezins)inkomen. Hoewel partijen het in het verleden goed hadden en van een minimaal gezinsinkomen leefden van € 9.000,-- per maand, is het vanaf 2008 geleidelijk aan steeds slechter gegaan met de bedrijfsactiviteiten van de man. Door de vrouw zelf wordt beaamd dat partijen op een gegeven moment alles verloren hadden en dat nadat alle onroerende zaken waren verkocht, partijen ook roerende goederen moesten verkopen om van rond te komen, gedurende een aantal jaren, aldus de man. De man stelt dat, nu er geen inkomen was ten tijde van het uiteengaan van partijen, er ook geen minimaal gezinsinkomen kan worden bepaald. Met de oudste twee volwassen kinderen van partijen heeft de man afgesproken om met ingang van januari 2016 een bedrag ten behoeve van de minderjarige van € 210,-- per maand te betalen.
9. De vrouw betwist dat door haar is erkend dat partijen op een gegeven moment alles hebben verloren. Door de vrouw wordt slechts erkend dat de echtelijke woning in [plaats] is verkocht voor 2 miljoen euro en dat partijen een huurwoning hebben betrokken. Partijen hadden derhalve een riant vermogen waardoor zij op dezelfde voet verder konden leven. Verder betwist de vrouw dat partijen aan het einde van hun huwelijk leefden van een minimaal inkomen, nu zij altijd een wekelijkse bijdrage van de man is blijven ontvangen (vaak in contanten) en zij gebruik kon blijven maken van de creditcard van de man. Het had op de weg van de man gelegen het NBI van partijen inzichtelijk te maken nu hij de kostwinner was. Nu de man dit heeft nagelaten, is de rechtbank terecht uitgegaan van een NBI van € 9.000,-- per maand, hetgeen resulteert in een behoefte van de minderjarige van € 950,-- per maand.
10. Het hof overweegt als volgt. Indien de man van mening is dat de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige van een onjuist gezinsinkomen is uit gegaan, ligt het op de weg van de man om zijn stelling op een deugdelijke wijze te onderbouwen. Vast staat dat partijen in een huis hebben gewoond ter waarde van € 2.000.000,--, voorts hadden partijen de beschikking over dure auto`s. Gezien de waarde van het huis geeft dit een duidelijke indicatie dat er sprake moet zijn geweest van een zeer hoog gezinsinkomen. Als dit niet het geval is geweest, had de man in ieder geval in het geding moeten brengen zijn aangifte inkomstenbelasting, alsmede de jaarstukken van de vennootschappen waarvan de man de aandelen hield. Het feit dat de woning is verkocht en partijen nadien een huurwoning hebben betrokken, doet daaraan niet af. Gezien de levensstijl van het gezin acht het hof een behoefte van € 950,-- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
11. Het hof dient thans te beoordelen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de kosten van de minderjarige, waarbij de behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige
12. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte, althans zonder deugdelijke motivering, aan de zijde van de vrouw uitgaat van een minimale draagkracht van € 25,-- per maand. Voorts dient aan de zijde van de vrouw rekening te worden gehouden met een verdiencapaciteit nu zij jong en fit is en zelf weigert een baan aan te nemen en/of stappen daartoe te ondernemen.
13. De vrouw voert gemotiveerd verweer. De vrouw wijst erop dat, nu de man van de ene op de andere dag is opgehouden enige bijdrage voor haar en de minderjarige te betalen, zij amper kan rondkomen. De vrouw is genoodzaakt geweest om bij haar moeder aan te kloppen voor financiële steun. Verder heeft de vrouw in eerste aanleg uitgebreid uiteengezet waarom zij niet kan werken en waarom dit van haar ook niet kan worden verlangd. De vrouw heeft bijna 30 jaar lang voor de man, de kinderen en het huishouden gezorgd. Zij wordt dit jaar 50 jaar en heeft geen opleiding, noch enige werkervaring. Daar komt bij dat de minderjarige de zorg en opvoeding van haar moeder nodig heeft; de vrouw ondersteunt de minderjarige bij haar topsport en haar school.
14. Het hof ziet geen reden om af te wijken van de door de rechtbank vastgestelde minimale draagkracht van de moeder van € 25,- per maand. Het hof verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Daarnaast is het hof van oordeel dat aan de vrouw op dit moment geen verdiencapaciteit kan worden toegerekend. Gezien het feit dat ook op de vrouw een onderhoudsverplichting rust met betrekking tot de minderjarige mag van haar worden verlangd dat zij zich gaat inspannen om een bron van inkomsten te verwerven.
15. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te voldoen. Hij voert daartoe aan dat hij wel degelijk voldoende inzicht heeft verschaft in zijn huidige inkomen. De man heeft een inkomen van € 1.135,-- per maand. Hij heeft een huurovereenkomst lopen bij zijn partner van € 400,-- per maand omdat hij moet delen in de huurlasten. Zijn zorgpremie bedraagt € 109,-- per maand en hij heeft schulden tot een bedrag van in totaal ongeveer € 450.000,--. Door de man wordt erkend dat hij over de nodige verdiencapaciteit beschikt. De man zal dan ook niet bij de pakken neer gaan zitten, maar eerst zal hij een oplossing moeten vinden voor zijn enorme schuldenlast. De komende tijd zal hij ook niet een inkomensniveau kunnen behalen van € 9.000,-- per maand.
16. De vrouw is van mening dat de man niet aantoont dat hij geen enkele draagkracht zou hebben. De vrouw volgt het betoog van de man niet, nu hij aan de ene kant verzoekt om de kinderalimentatie op nihil te stellen en aan de andere kant aangeeft bereid te zijn om (samen met de oudste twee kinderen van partijen) een bijdrage voor de minderjarige te voldoen. Blijkbaar heeft de man voldoende draagkracht om enige bijdrage te voldoen voor de minderjarige, aldus de vrouw. De man heeft nog immer onvoldoende inzage verschaft in zijn huidige inkomen. Het is de vrouw bekend dat de onderneming(en) van de man in het verleden altijd geregistreerd stond/stonden in het handelsregister in [land] en dat de man daar handel voerde met partners in [land] . In Nederland werd niet geregistreerd dat de man enige vorm van inkomsten genoot. Dat hiervan thans geen sprake meer is, wordt door de man niet aangetoond. De vrouw stelt dat de man nog immer ondernemingsactiviteiten in [land] verricht. De vrouw trekt tot slot de authenticiteit van de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst in twijfel.
17. Het hof overweegt als volgt. Door de man wordt gesteld dat hij over onvoldoende inkomsten en vermogen beschikt om enig bedrag aan kinderalimentatie en partneralimentatie te voldoen. De man heeft ter staving van deze stelling in eerste aanleg een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij [werkgever] overgelegd waarop een bruto maandsalaris is vermeld van € 1.594,66. Daarnaast heeft hij in hoger beroep als productie 5 bij het hoger beroepschrift een salarisspecificatie over de maand februari 2016 overgelegd, waaruit in ieder geval een inkomen blijkt van € 1.135,-- bruto per maand.
18. Ter zitting in hoger beroep is de man bevraagd omtrent zijn verdere inkomens- en vermogensrechtelijke positie. Desgevraagd heeft de man verklaard dat in het verleden sprake is geweest van een holding “ [naam B.V.] B.V”. Het hof begrijpt dat de werkmaatschappijen kennelijk failliet zijn en als gevolg daarvan de activiteiten van [naam B.V.] BV zijn beëindigd. Volgens de man is [naam B.V.] BV bij de Kamer van Koophandel dan ook als “slapende” vennootschap aangemerkt. Door de man is ter staving van deze stelling echter geen enkel stuk in het geding gebracht.
19. De man heeft nagelaten een organogram van de complete holdingstructuur over te leggen. Het hof heeft geen inzicht kunnen krijgen in de structuur van het concern. De man heeft gesteld dat enkele vennootschappen failliet zijn verklaard, maar de man heeft daarvan geen bewijsstukken in het geding gebracht, zoals het vonnis tot faillietverklaring of een verslag van de curator. De man heeft evenmin jaarrekeningen van de vennootschappen in het geding gebracht over de afgelopen jaren. De man heeft ook geen aangifte vennootschapsbelasting in het geding gebracht of de aanslagen vennootschapsbelasting.
20. Voorts is het hof uit het -overigens onoverzichtelijke - pakket aan overgelegde stukken gebleken, dat anders dan door de man ter zitting is verklaard, de man naast bestuurder van [naam B.V.] B.V. ook direct of indirect bestuurder is (geweest) van andere vennootschappen waaronder [naam B.V.] B.V., [naam B.V.] B.V. en [naam limited] Limited. Het hof neemt verder in aanmerking dat, hoewel de man ter zitting heeft verklaard dat de bedrijfsactiviteiten al zes of zeven jaar stil liggen, het hof in de overgelegde stukken Invoices heeft aangetroffen voor [naam limited] Limited gedateerd 22 mei 2013.
21. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man geen, althans onvoldoende inzicht heeft verschaft omtrent zijn inkomens- en vermogensrechtelijke positie en dat ook ter zitting in hoger beroep namens hem hierin - daarnaar specifiek bevraagd door het hof - geen inzicht is gegeven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het op de weg van de man - als verzoekende partij in hoger beroep en mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw - had gelegen om door middel van het verstrekken van relevante en deugdelijke financiële bescheiden een duidelijke en inzichtelijke toelichting te verschaffen met betrekking tot zijn (volledige) financiële situatie en daarmee zijn draagkracht. De man heeft dit nagelaten, hoewel door de rechtbank in de bestreden beschikking dienaangaande ook al het nodige was overwogen.
22. Het hof is in het licht van het bovenstaande van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een substantiële daling in zijn inkomen. Het hof zal dan ook uitgaan van de gegevens waarvan ook de rechtbank is uitgegaan, dat wil zeggen een NBI van € 6.000,-- per maand en de door de rechtbank op basis van dit NBI berekende draagkracht van de man van € 2.328,-- per maand.
23. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat, daarbij de minimale draagkracht van de vrouw van € 25,-- per maand in aanmerking nemende, gelet op de draagkracht van de man een door de man te betalen kinderalimentatie van € 925,-- per maand redelijk en billijk is en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen.