Verdeling
38. De vrouw is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de inboedelgoederen in onderling overleg worden verdeeld. De vrouw handhaaft haar verzoeken en verweren uit eerste aanleg. Zij stelt dat zij is benadeeld door de man. De man heeft dure meubels vervangen door tweedehands meubelen en de dure meubels ergens opgeslagen.
39. De man is van mening dat de vrouw de in eerste aanleg door partijen bereikte overeenstemming aangaande de verdeling van de inboedelgoederen niet opnieuw ter kan discussie stellen. Het is juist de vrouw geweest die goederen uit de woning heeft gehaald, aldus de man.
40. Het hof constateert dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat omtrent de verdeling van de inboedel. Indien het hof die verdeling moet vaststellen, heeft het hof gegevens nodig omtrent de precieze samenstelling van de inboedel en de waarde daarvan per datum verdeling. Nu deze informatie ontbreekt, kan het hof de inboedel niet verdelen en dient het daartoe strekkende verzoek van de vrouw te worden afgewezen. Het hof merkt nog op dat voor zover de man vóór de peildatum inboedelgoederen heeft aangeschaft, deze tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren.
Schuld aan de ouders van de man
41. Beide partijen hebben voormelde schuld ook in het kader van de verdeling aan de orde gesteld. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 21 is overwogen, staat het bestaan van deze schuld genoegzaam vast. Nu de omvang per peildatum niet bekend is, zal het hof ter zake de lening bij de ouders van de man bepalen dat partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor deze schuld per peildatum.
42. Deze schuld is eveneens in het kader van de verdeling door partijen aan het hof ter beoordeling voorgelegd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ter zake terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan, met dien verstande dat het bedrag van de eerste tranche niet in de gemeenschap van goederen valt maar een gemeenschapsschuld betreft, alsmede dat de tweede tranche niet buiten de gemeenschap blijft maar geen gemeenschapsschuld is. Het hof neemt de gronden van de rechtbank voor het overige over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
43. De stelling van de man dat nu de volledige schuld van € 40.000,- ten tijde van het bestaan van de huwelijksgemeenschap is ontstaan, deze ook voor dit bedrag als gemeenschapsschuld moet worden aangemerkt, en door beide partijen, ieder voor de helft, moet worden gedragen, gaat niet op. Immers, van de overeengekomen kredietfaciliteit in twee tranches voor een totaalbedrag van € 40,000,- is tot de ontbinding van de huwelijksgemeenschap gebruik gemaakt voor een bedrag van € 25.000,- en niet van € 40.000,-.
Schulden aan de ouders van de vrouw
44. De man is het er niet mee eens dat de rechtbank de door de vrouw gestelde schulden aan haar ouders (uit geldleenovereenkomst van 25 september 2008, destijds € 40.000,- en 20 februari 2014, destijds € 1.467,-) als gemeenschapsschulden heeft aangemerkt die partijen ieder voor de helft dienen te dragen. De vrouw heeft deze schulden volgens de man niet aangetoond. Ook toont zij niet aan dat zij daarop aflost. De man is voorts van mening dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid niet hoeft mee te dragen in de laatst vermelde schuld omdat deze is aangegaan wegens een belastingschuld van de vrouw, ontstaan door verzwegen inkomsten in 2011.
45. Volgens de vrouw heeft de rechtbank terecht geoordeeld zoals zij heeft gedaan. De lening van
€ 40.000,- was bestemd voor de dakopbouw en de keuken van de voormalige echtelijke woning. De man heeft voorts geprofiteerd van de niet bij de fiscus opgegeven inkomsten van de vrouw, doordat zij daarmee haar eigen studiekosten heeft betaald.
46. Het hof is van oordeel dat de vrouw de voormelde door haar gestelde schulden aan haar ouders voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof verwijst hierbij naar de door de rechtbank onder rechtsoverweging 2.5.24 vermelde stukken, die door de vrouw deels in hoger beroep wederom zijn overgelegd. Dat in hoger beroep geen bewijzen van aflossingen zijn overgelegd, doet daaraan niet af. De man stelt weliswaar dat de dakopbouw van de voormalige echtelijke woning eerder is geplaatst dan in de periode van 27 september 2008 tot en met 14 maart 2009 en dat hij deze kosten zelf heeft betaald, maar onderbouwt deze stellingen in het geheel niet. Ook het overige door de man aangevoerde acht het hof onvoldoende om anders te oordelen dan hierboven vermeld. Partijen zijn derhalve beiden, ieder voor de helft, draagplichtig voor deze gemeenschapsschulden per peildatum. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Benadeling van de gemeenschap?
47. De vrouw stelt dat de man heeft de gemeenschap heeft benadeeld door bedragen van in totaal
€ 78.000,- onder andere naar zijn vader in [b-land 1] , over te boeken.
48. De man heeft zulks gemotiveerd betwist. Volgens de man vallen de transacties buiten de termijn als vermeld in artikel 1:164 lid 1 BW. De bewijslast voor de gestelde benadeling rust op de vrouw. De man heeft wel in totaal driemaal een bedrag van € 7.000,- op de bankrekening van zijn vader gestort die alle echter zijn teruggeboekt.
49. Voor zover de vrouw betoogt dat sprake zou zijn van benadeling van de huwelijksgemeenschap in de zin van artikel 1:164 BW oordeelt het hof dat zij niet heeft voldaan aan haar bewijsplicht ter zake. Zo heeft de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet aangegeven welke goederen na de aanvang van het echtscheidingsgeding of binnen zes maanden daarvoor door de man zijn verspild. Het hof kan zich daarover derhalve geen oordeel kan vormen. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd voor zover daarin het verzoek van de vrouw ex artikel 1:164 BW is afgewezen.
Door de man over te leggen bescheiden
50. De vrouw is van mening dat de man bescheiden dient over te leggen, zodat de vrouw kan beoordelen of de man de gemeenschap nog verder heeft benadeeld dan wel om tot een volledige beoordeling van de gemeenschap te komen. De man heeft verzuimd het formulier ‘verdelen en verrekenen’ in te vullen. De vrouw vermoedt dat de man naast bankrekeningen in Nederland en Duitsland waarschijnlijk ook een bankrekening in India heeft. De man dient tevens belastingaangiftes over te leggen.
51. Volgens de man heeft hij in eerste aanleg alle relevante stukken overgelegd. De man weerspreekt dat hij een bankrekening in India zou hebben. Er zijn geen andere rekeningen dan door de man aangegeven. Hooguit kan verzocht worden om de gegevens in de periode van zes maanden voor de indiening van het echtscheidingsverzoek op 22 augustus 2014 tot die datum. De vrouw beschikt over haar eigen aangiftes IB 2011 tot en met 2013 en in die periode waren partijen fiscaal partner zodat zij derhalve zelf genoeg gegevens heeft over box 3 vermogen en dergelijke van partijen. De vrouw heeft zelf nagelaten opgave te doen van haar bankrekening bij de [bankinstelling] , alsmede van de op haar naam staande spaarrekeningen bij andere banken, aldus de man.
52. Het hof vat het verzoek van de vrouw omtrent de door de man over te leggen bescheiden op als een verzoek ex artikel 827 lid 1f nu het verzochte voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en naar het oordeel van het hof niet tot onnodige vertraging van het geding leidt.
53. Het hof acht het verzoek van de vrouw tot overlegging van bewijsstukken van bijvoorbeeld polissen van verschillende (levens)verzekeringen onvoldoende gespecificeerd en gaat daaraan derhalve voorbij.
54. Ten aanzien van de verzochte overlegging van de bankafschriften overweegt het hof dat de vrouw mede rechthebbende is van de bankafschriften die tot de huwelijksgemeenschap behoorden. De man dient de vrouw derhalve (kopieën van) de verzochte bankafschriften, voor zover nog in zijn bezit, te verstrekken.
55. Ten aanzien van de verzochte belastingaangiften geldt hetzelfde als hierboven overwogen, met dien verstande dat de vrouw reeds beschikt over de aangiftes IB over de jaren 2012 en 2013 (productie 28 van de man), zodat zij geen belang heeft bij de overlegging daarvan. De man heeft ter terechtzitting onweersproken verklaard dat zijn aangifte IB 2014 nog niet is ingediend. Het hof zal de man gelasten om binnen zes weken na de indiening van die aangifte een kopie aan de vrouw te verstrekken.
56. Het hof zal het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man vermogensbestanddelen aan de vrouw verbeurt, indien de man blijkt deze bestanddelen achter te houden, afwijzen nu verbeurte eerst aan de orde kan zijn indien het opzettelijk verzwijgen/zoekmaken of verborgen houden van tot de gemeenschap van goederen behorende goederen in rechte wordt vastgesteld, hetgeen thans niet het geval is.