ECLI:NL:GHDHA:2016:2719

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
200.135.874/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming verzekeringsovereenkomst en premiebetaling zorgverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen VPZ Assuradeuren B.V. over de nakoming van een verzekeringsovereenkomst en de betaling van premies. [appellante] had een zorgverzekering aangevraagd bij VPZ via haar werkgever, die failliet ging. VPZ had per vergissing twee polissen aangemaakt, waarvan er één met terugwerkende kracht werd beëindigd. [appellante] ontving geen facturen of aanmaningen voor de premiebetaling, waardoor zij in de veronderstelling verkeerde dat haar verzekering was geëindigd. VPZ vorderde betaling van achterstallige premies en eigen risico, maar het hof oordeelde dat VPZ niet kon aantonen dat [appellante] op de hoogte was van de openstaande bedragen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van VPZ af, waarbij het hof VPZ in de proceskosten veroordeelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.135.874/01
Zaaknummer rechtbank : 1280834 \ CV EXPL 11-56524

arrest van 27 september 2016

inzake

[appellante],

wonende te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet, Rotterdam,
tegen

VPZ Assuradeuren B.V.,

gevestigd te Farmsum,
geïntimeerde,
hierna te noemen: VPZ,
advocaat: mr. E.G.M. van den Heuvel te Breda.

Het verdere verloop van het geding

Bij arrest van 10 december 2013 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014 en is voortgezet op 4 juli 2014. Van de comparities is proces-verbaal opgemaakt. Per brief van 25 november 2014 is namens VPZ nadere informatie verschaft. Deze brief maakt deel uit van het procesdossier. Vervolgens heeft [appellante] op 4 augustus 2015 een memorie van grieven genomen, waarna VPZ een memorie van antwoord heeft genomen.
Ter zitting van 1 maart 2016 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. K. el Joghrafi, advocaat te Hoogvliet, Rotterdam, en VPZ door mr. E.G.M. van den Heuvel, advocaat te Breda, deze laatste aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd. Partijen zijn geïnformeerd over het nadien overlijden van de raadsheer mr. I.M. Davids, ten overstaan van wie de comparities hebben plaatsgevonden. Partijen hebben het hof bericht dat zij daarin geen aanleiding zien om opnieuw te worden gehoord.

Beoordeling van het hoger beroep

Feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1
Via een Aanvraagformulier Zorgverzekering van 18 februari 2006 heeft [appellante] een zorgverzekering aangevraagd bij VPZ, voor zichzelf, haar toenmalige partner [betrokkene] en haar minderjarige dochter. De aanvraag liep via de toenmalige werkgever van [appellante], Eyedo B.V. Eyedo B.V. is op 22 augustus 2006 gefailleerd. Op het aanvraagformulier heeft [appellante] onder meer vermeld dat zij de verschuldigde premie wenste te voldoen per maand, waarbij zij VPZ heeft gemachtigd tot automatische incasso van de verschuldigde premie.
1.2
[appellante] is dienovereenkomstig met ingang van 1 januari 2006 verzekerd geweest bij VPZ.
1.3
VPZ heeft hiertoe in maart 2006 bij vergissing twee polissen aangemaakt, een polis met nummer 1070001672 (hierna: 1672) en een polis met nummer 1071004332 (hierna: 4332). De premie voor de polis 4332 is door [appellante] voor de periode 1 januari 2006 tot en met 30 april 2007 voldaan via automatische incasso. Ten aanzien van de polis 1672 is geen automatische incasso uitgevoerd. Op deze polis zijn op een storting na van € 1.000,-- op 18 november 2008 op naam van [betrokkene] geen betalingen gedaan.
1.4
In maart 2007 heeft VPZ ontdekt dat zij 2 polissen had aangemaakt. Zij heeft vervolgens de polis 4332 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 geroyeerd. De tot en met 30 april 2007 hierop betaalde premie heeft VPZ op 12 december 2008 aan [appellante] teruggestort met daarbij de mededeling:
“VPZ INZ TUSSENREKENING VGZ RESTITUTIE NA BEEINDIGING POLIS 1071004332/5263582”
1.5
[appellante] woonde met haar gezin vanaf begin 2008 op het adres [adres 1]. In september 2008 is [appellante] vertrokken uit de echtelijke woning en per 1 januari 2009 is zij zelfstandig woonachtig op de [adres 2]. Vanaf 2009 tot 13 mei 2011 heeft VPZ aan [appellante] op andere adressen dan de Adriaan Koningsstraat in totaal 14 herinneringen, aanmaningen en sommaties tot betaling van achterstallige premie over 2008 alsmede navordering eigen risico gestuurd, waarop [appellante] niet heeft gereageerd. Op 13 mei 2011 heeft VPZ haar betalingssommatie ten bedrage van € 2.885,17 met rente en kosten verzonden naar het adres Adriaan Koningsstraat. [appellante] heeft hieraan niet voldaan.
1.6
Op een ongedateerd schriftelijk verzoek tot beëindiging van de polis 1672 per 31 december 2008 heeft VPZ deze polis geroyeerd.
1.7
[appellante] heeft per 1 januari 2009 een zorgverzekering afgesloten bij Zilveren Kruis/Achmea.
1.8
Bij dwangbevel van 21 juni 2010 heeft het College voor zorgverzekeringen (CVZ) bij [appellante] een bedrag van € 1.707,22 (inclusief kosten) ingevorderd in verband met een op 26 augustus 2009 aan [appellante] opgelegde bestuurlijke boete. De boete was opgelegd omdat volgens CVZ [appellante] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 januari 2009 onverzekerd was in het kader van de Zorgverzekeringswet. [appellante] heeft geen bezwaar aangetekend tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd, noch verzet ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Zij heeft het aan CVZ verschuldigde bedrag volledig voldaan.
Vordering en verweer
2.1
In deze procedure vordert VPZ betaling door [appellante] van € 3.810,72, vermeerderd met de
wettelijke rente over € 2.885,17 vanaf de dag van de dagvaarding. De vordering betreft de premie zorgverzekering over het jaar 2008 met betrekking tot de polis 1672. Van het bedrag aan premies ad (12 x 279,50 =) € 3.354 is afgetrokken het onder 1.3 genoemde bedrag van € 1.000, zodat de vordering ten aanzien van de premies € 2.354 bedraagt. VPZ vordert daarnaast “navordering eigen risico” over 2007 (€ 38,50) en over 2008 (€ 3,79 en € 488,88), alsmede wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten (€ 535,50).
2.2
In eerste aanleg heeft [appellante] – verkort en zakelijke weergegeven – als verweer gevoerd
dat haar zorgpolis bij VPZ in 2007 is geëindigd.
2.3
Nadat de kantonrechter [appellante] tot bewijslevering van deze stelling had toegelaten, heeft
de kantonrechter bij vonnis van 7 juni 2013 geoordeeld dat [appellante] in dit bewijs niet is geslaagd en de vordering toegewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten.
2.4
Tegen dit vonnis is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen. Zij geeft aan daarmee te
beogen de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen.
Beoordeling in hoger beroep
2.1
Aan de orde is of VPZ aanspraak kan maken op betaling van premie over het jaar 2008 en op navordering eigen risico over 2007 en 2008. VPZ grondt deze vordering op nakoming van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst. Het hof begrijpt het standpunt van [appellante] aldus dat zij niet bestrijdt dat zij niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, zodat het hof ervan uitgaat dat de zorgpolis bij VPZ niet eerder dan 1 januari 2009 is geëindigd. Zij voert echter een aantal feitelijke omstandigheden aan waarom volgens haar de vordering van VPZ desondanks niet kan slagen.
2.2
Voor zover VPZ heeft aangevoerd dat haar niet duidelijk is welke grieven [appellante] tegen het beroepen vonnis heeft aangevoerd, gaat het hof hieraan voorbij. Uit haar verdediging, waartoe zij in hoger beroep ruimschoots de gelegenheid heeft gehad, volgt dat het VPZ kenbaar is wat het met feiten onderbouwde standpunt van [appellante] is.
2.3
Het hof is van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat VPZ (alsnog) betaling van [appellante] verlangt op grond van de verzekeringsovereenkomst. Daartoe is het volgende redengevend.
2.3.1
Toen VPZ in maart 2007 ontdekte dat zij op aanvraag van [appellante] twee zorgpolissen in het leven had geroepen, heeft zij polis 4332 met terugwerkende kracht per 1 januari 2006 geroyeerd, waarmee ook de automatische premie incasso werd gestopt. Uit niets blijkt dat zij [appellante] toen over een en ander heeft geïnformeerd. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit niet is gebeurd.
2.3.2
VPZ heeft niet uitgelegd waarom voor polis 1672 niet ook de door [appellante] afgegeven incassovolmacht kon gelden, in elk geval vanaf maart 2007.
2.3.3
VPZ voert aan dat zij ten behoeve van de premie-incasso voor polis 1672 [appellante] maandelijks facturen stuurde. Nu [appellante] de ontvangst daarvan betwist en VPZ geen bewijs heeft bijgebracht dat de facturen daadwerkelijk zouden zijn verstuurd en door [appellante] ontvangen, moet het hof het er voor houden dat [appellante] dergelijke facturen in elk geval tot en met 2008 niet heeft ontvangen.
2.3.4
Het zelfde geldt ten aanzien van door of namens VPZ vanaf 2009 tot in mei 2011 verzonden herinneringen, aanmaningen en sommaties tot betaling van de premie over 2008 met bijkomende bedragen aan eigen risico. Ook daarvan heeft VPZ de ontvangst door [appellante] niet aangetoond. Terwijl [appellante] onweersproken heeft gesteld dat zij per 1 januari 2009 onafgebroken is ingeschreven op het adres [adres 2], zijn deze brieven van VPZ (veertien in totaal) alle verstuurd naar andere adressen. De eerste sommatie aan het juiste adres dateert van 13 mei 2011.
2.3.5
Vaststaat voorts dat VPZ bij haar premie restitutie (op polis 4332) op 12 december 2008 geen nadere toelichting heeft gegeven over de achtergrond van het royement in maart 2007. Naar het oordeel van het hof had het toch minst genomen op de weg van VPZ gelegen [appellante] duidelijkheid te verschaffen over de stand van zaken en het voortbestaan van polis 1672, te meer omdat de door haar gestelde pogingen tot incasso op deze polis tot dan toe door [appellante] onbeantwoord waren gelaten.
2.3.6
Zo kon het gebeuren dat [appellante], zoals zij heeft aangegeven, meende en naar het oordeel van het hof kon menen dat de zorgverzekering bij VPZ kennelijk was geëindigd in 2007 na het faillissement in 2006 van haar werkgever via wie de zorgpolis bij VGZ was gesloten.
2.3.7
Mede door geschetst handelen van CVZ kon en mocht [appellante] in de veronderstelling verkeren dat de haar door CVZ opgelegde boete van CVZ wegens het onverzekerd zijn in 2008 terecht was opgelegd. Onder genoemde omstandigheden doet daaraan niet af dat naar het naar het zich laat aanzien de – naar nu vaststaat onterechte – melding hiervan bij CVZ is gedaan door Achmea bij het aangaan van een nieuwe zorgpolis per 1 januari 2009. Dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de boete kan haar daarom niet worden aangerekend. [appellante] heeft gesteld dat zij het geld van de boete niet meer terugkrijgt. Dat ligt voor de hand, gegeven de formele rechtskracht die het boetebesluit inmiddels heeft.
2.4
Voornoemde omstandigheden, waaronder uitdrukkelijk enerzijds de door VPZ gemaakte fouten die Simici op het verkeerde been hebben gezet en anderzijds het uitblijven van een tijdige en effectieve incasso voor de polis 1672, zijn naar het oordeel van het hof onverenigbaar met het thans alsnog betaling vorderen van premie en nabetaling eigen risico. Mede door toedoen van VPZ is immers de indruk gewekt dat elke verzekering van [appellante] bij VPZ was geëindigd, waarnaar [appellante] ook heeft gehandeld door de boete voor haar rekening te nemen.
2.5
Aan het voorgaande doet niet af dat VPZ kennelijk in 2008 wel dekking heeft verleend. Dat dekking is verleend impliceert immers nog niet dat [appellante] wist dat zij (nog steeds) verzekerd was. Daar komt bij dat in ieder geval voor een gedeelte dekking is verleend aan de voormalige partner van [appellante], van wie zij ten tijde van de invordering in 2009 inmiddels gescheiden was. Ook aan de betaling van € 1.000,-- op 18 november 2008 kan VPZ geen bewijs ontlenen van [appellante]’s bekendheid met het bestaan van de polis. Deze betaling is immers op naam van haar voormalige partner gedaan, op een moment dat [appellante] de echtelijke woning al had verlaten. Ten slotte doet aan het oordeel van het hof niet af de door VPZ overgelegde opzeggingsbrief (zie onder 1.6). [appellante] betwist met klem dat deze brief (ongedateerd en zonder adres van de afzender) van haar afkomstig is en door haar daadwerkelijk is ondertekend. Volgens haar is haar handtekening op deze brief ingekopieerd. Ten bewijze van haar stelling dat deze brief met opzegging van de polis van [appellante] afkomstig zou zijn, heeft VPZ enkel een kopie van dit stuk overgelegd. Dat is in deze situatie onvoldoende en VPZ heeft in hoger beroep ook geen nader bewijs aangeboden van haar stelling
2.6
De conclusie is dat het vonnis van de kantonrechter moet worden vernietigd en de vorderingen van VPZ alsnog zullen worden afgewezen. Het hof ziet aanleiding VPZ in de proceskosten in beide instanties te veroordelen, nu VPZ pas in hoger beroep, mede naar aanleiding van vragen van de raadsheer-commissaris, haar vordering en de hierboven beschreven toedracht inzichtelijk heeft weten te maken.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam, van 7 juni 2013,
en
opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen van VPZ af,
  • veroordeelt VPZ in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 7 juni 2013 begroot op nihil;
  • veroordeelt VPZ in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 299 aan verschotten en € 1.896 aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest voor wat betreft de kosten veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Damsteegt-Molier, M.J. van der Ven en J.M. Willink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.