5.2.Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van proceskosten en immateriële schade. Op het hoger beroep van de Inspecteur concludeert belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende voor de jaren 2005 tot en met 2007 gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij zij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“
Vestigingsplaats eiseres
(…)
22. Eiseres stelt dat zij met ingang van 9 juli 2004 voor toepassing van het belastingverdrag met Singapore inwoner van Singapore is en beroept zich op belastingvermindering op grond dat belastingverdrag.
23. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het belastingverdrag met Singapore betekent de uitdrukking "inwoner van een van de Staten" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding en bestuur of enige andere soortgelijke omstandigheid. Artikel 3, vierde lid, van het belastingverdrag met Singapore luidt: "Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij wordt geleid en bestuurd."
Op grond van wat hiervoor in overweging 21. is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres tot 9 juli 2004 vanuit Nederland werd geleid en bestuurd. Gelet hierop en gelet op het feit dat eiseres een beroep doet op vrijstelling van vennootschapsbelasting op grond van het verdrag met Singapore, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij, zoals zij stelt, vanaf 9 juli 2004 in Singapore geleid en bestuurd werd. Bij de beoordeling van de omstandigheden van de vestigingsplaats van een lichaam moet er in het algemeen van worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn (statutaire) bestuur en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent (zie het arrest van de Hoge Raad 23 september 1992, nr. 27.293, BNB 1993/193).
De rechtbank neemt voornoemd arrest als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf 9 juli 2004 in Singapore werd geleid en bestuurd.
24. Nu vaststaat dat het formele bestuur van eiseres per 9 juli 2004 aan [C] en [D] , die hun werkzaamheden in Singapore verrichtten, is opgedragen, ligt het op de weg van verweerder om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat eiseres, zoals verweerder stelt, feitelijk vanuit Nederland werd geleid en bestuurd. De rechtbank acht aannemelijk dat de formele directie in de periode 9 juli 2004 tot en met 31 december 2004 eiseres (nog) niet feitelijk leidde en bestuurde maar dat de aandeelhouder dit, gelet op zijn woonplaats, nog steeds in Nederland deed. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen de wijze waarop eiseres in de periode voor 9 juli 2004 werd geleid en bestuurd, het bepaalde in artikel 11, tweede lid, onderdeel g, van de statuten van eiseres, de omstandigheid dat de vermogensbeheerovereenkomst tussen eiseres en MeesPierson Amsterdam in die periode van toepassing is gebleven en de omstandigheid dat naar het oordeel van de rechtbank in genoemde periode, gelet op de aard van de onderneming van eiseres, feitelijk geen wezenlijke bestuursbeslissingen zijn genomen dan wel handelingen zijn verricht door de formele directie. De door eiseres over de periode 9 juli 2004 tot en met 31 december 2004 overgelegde bescheiden vermeld bij overweging 6. tot en met 11., inzake door [C] en/of [D] genomen besluiten en verrichte handelingen en zijn geen bestuursbesluiten of bestuurshandelingen die de kernactiviteit(en) van de onderneming raken nu van daadwerkelijke opdrachten aan de vermogensbeheerder is niet gebleken.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat eiseres vanaf het jaar 2005 niet in Singapore wordt geleid en bestuurd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [C] en [D] in januari 2005 namens eiseres een Asset Management Agreement’ met [Y] Zwitserland en in februari 2005 een bijlage daarbij hebben ondertekend en dat uit de in overwegingen 14., 15. en 16. vermelde e-mailcorrespondentie volgt dat [C] en/of [D] feitelijk de onderneming van eiseres hebben geleid en bestuurd door opdrachten aan de vermogens beheerder te geven. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opdrachten aan de vermogensbeheerder feitelijk in Nederland door de aandeelhouder werden gegeven, noch dat [C] en/of [D] dit niet konden doen zonder toestemming van de aandeelhouder. Verweerder heeft zijn stelling dat aan deze door [C] en/of [D] gegeven opdrachten aandeelhoudersbesluiten ten grondslag liggen onvoldoende onderbouwd.
Dat [C] en/of [D] volgens de statuten niet bevoegd waren om zelfstandig beslissingen te nemen boven een bedrag van € 4.540 leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de gedingstukken volgt dat dit in 2005 feitelijk wel is gebeurd. Verweerder heeft – mede gelet op het feit dat de formele directie in de jaren 2006 en 2007 nog steeds bij [C] en [D] berustte - evenmin aannemelijk gemaakt dat eiseres in de jaren 2006 en 2007 weer in Nederland werd geleid en bestuurd. Voorts acht de rechtbank, gezien het feit dat eiseres een formele Singaporese directie en haar adres in Singapore had en gelet op de kopie van het aangifteblad 2005, aannemelijk dat eiseres in de jaren 2005 tot en met 2007 ingevolge de wetgeving van Singapore aldaar aan belasting was onderworpen.
26. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de beroepen met betrekking tot de jaren 2005, 2006 en 2007 gegrond verklaren.
27. Nu de beroepen met betrekking tot de jaren 2005,2006 en 2007 gegrond zullen worden verklaard en voor het jaar 2004 op 24 mei 2011 een hoorgesprek heeft plaatsge-vonden, behoeft hetgeen over en weer is gesteld over de schending van de hoorplicht geen behandeling meer.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
28. Voor wat betreft de jaren 2005 tot en met 2007 behoeft hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen behandeling, omdat die beroepen gegrond zullen worden verklaard. Eiseres heeft voor het jaar 2004 niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van enig handelen van verweerder dat in strijd kan worden geacht met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De enkele verwijzing naar de behandeling van drie andere cliënten van haar gemachtigde die volgens eiseres onder vergelijkbare omstandigheden hun feitelijke leiding naar Curaçao hebben verplaatst, is, tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan door verweerder, onvoldoende om te concluderen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar overweging 4.14 in haar onder 3. vermelde uitspraak over deze, ook in die procedures reeds door eiseres ingenomen, stelling.
Eiseres heeft voor haar stelling dat het fair play-beginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel zijn geschonden geen feiten en omstandigheden aangedragen die tot die conclusie kunnen leiden. Ook anderszins is dit niet gebleken dat sprake is van schending van (een van) deze beginselen.
29. In het Sopropé-arrest (HvJ EG 18 december 2008, nr. C-349/07) heeft het HvJ EG vastgesteld dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht vormt dat van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen.
Dit beginsel vereist dat de adressant van een besluit dat zijn belangen aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Daartoe dient een redelijke termijn te worden geboden. Deze procedurele verplichting rust op de administratieve overheden van de lidstaten wanneer zij besluiten nemen die binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen, ook indien de toepasselijke communautaire wetgeving niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit voorziet.
Ook dit beroep behoeft, gezien het feit dat de beroepen voor de jaren 2005 tot en met 2007 gegrond verklaard zullen worden, uitsluitend behandeling voor het jaar 2004. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een besluit dat binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt. Indien echter veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat eiseres zich kan beroepen op het Sopropé-arrest, is het daarin neergelegde verdedigingsbeginsel niet geschonden omdat eiseres voorafgaand aan het opleggen van de aanslag op 3 november 2007 reeds bij brief van 29 augustus 2005 uitvoerig heeft kunnen beargumenteren waarom eiseres in het jaar 2004 op Curaçao respectievelijk in Singapore was gevestigd. Voorts volgt uit hetgeen de voormalig gemachtigde van eiseres in zijn brief van 15 december 2010 over de aanslagregeling 2004 heeft geschreven ("In het kader van de aanslagfase hebben wij (herhaaldelijk) opgemerkt dat bij een correctie op de aangifte over het jaar 2004 niet kan worden verwezen naar feiten en omstandigheden van vele jaren geleden") dat eiseres zich voorafgaand aan het opleggen van de aanslag daarover heeft kunnen uitlaten.
30. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep met betrekking tot het jaar 2004 ongegrond verklaren.”
Beoordeling van het hoger beroep