Oordeel van de Rechtbank
6. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
"
[A]
(…)
De exploitatie van onroerende zaken
18. In de fiscale jurisprudentie wordt voor de uitleg van het begrip onderneming aansluiting gezocht bij de in de bedrijfseconomie gebruikelijke omschrijving, te weten dat een onderneming een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid is, waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke productieproces, winst te behalen. Van een onderneming is volgens deze jurisprudentie echter geen sprake indien de ontplooide activiteiten het normale vermogensbeheer niet overstijgen.
19. [ De Inspecteur], op wie in deze de bewijslast rust, heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de voordelen uit de exploitatie van onroerende zaken voor [belanghebbende] ook in [jaartal] winst uit onderneming vormden een groot aantal stukken overgelegd. Deze betreffen de onroerende zaken die [belanghebbende] onder meer in [jaartal] in exploitatie had. Uit de door [de Inspecteur] overgelegde stukken en wat partijen daarover verder over en weer hebben aangevoerd komt naar voren dat er onroerende zaken zijn gekocht en verkocht, dat onroerende zaken zijn gerenoveerd, leningovereenkomsten werden aangegaan, veel huurcontracten werden gesloten, met de talrijke huurders contacten werden onderhouden en veel huurontvangsten plaatsvonden, en dat deze activiteiten al gedurende meerdere jaren plaatsvonden. Deze feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat sprake was van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee [belanghebbende] in het economische verkeer beoogde winst te behalen. Mitsdien was voor [belanghebbende] sprake van een onderneming.
20. Hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. [belanghebbende] stelt dat er geen sprake was van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid omdat de werkzaamheden die hij verrichtte gering in omvang en zeer eenvoudig van aard waren en niet meer omvatten dan wat voor normaal vermogensbeheer noodzakelijk was. Deze enkele stelling van [belanghebbende] is onvoldoende om het onder 19 weergegeven, door [de Inspecteur] geleverde bewijs van het bestaan van een onderneming te ontkrachten. [Belanghebbendes] standpunt dat bij het antwoord op de vraag of sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid alleen de door hem persoonlijk verrichte arbeid in aanmerking dient te worden genomen, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Dat een onderneming een organisatie van kapitaal en arbeid is wil zeggen dat zij een samenhangend geheel is van geld, goederen en arbeid. Wat betreft het element ‘arbeid’ gaat het niet alleen om de arbeid van de degene voor wiens rekening en risico de organisatie aan het economische verkeer deelneemt, in dit geval [belanghebbende], maar om alle arbeid die binnen en voor de organisatie wordt verricht, dus ook die van werknemers, aannemers, gevolmachtigden en anderen.
21. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit de door [de Inspecteur] overgelegde stukken volgt dat [belanghebbendes] stelling aangaande de omvang van zijn eigen werkzaamheden ook feitelijke grondslag mist en dat de activiteiten die [belanghebbende] in het kader van de exploitatie van de onroerende zaken ontplooide wel degelijk (ver) uitgingen boven de activiteiten die voor een normaal vermogensbeheer gebruikelijk en nodig zijn. Zo sloot [belanghebbende] zelf de financieringsleningen af en voerde hij het opknappen dan wel renoveren van de onroerende zaken in eigen beheer uit. Uit de door [de Inspecteur] overgelegde stukken blijkt dat de huur meestal contant aan [belanghebbende] zelf werd betaald en soms door [belanghebbende] bij de huurder werd opgehaald. Verder werden de onroerende zaken voornamelijk met geleend geld gefinancierd, wat erop duidt dat [belanghebbende] een (veel) hoger rendement nastreefde - en kennelijk ook wist te realiseren - dan men bij normaal vermogensbeheer zou verwachten.
22. Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de voordelen die [belanghebbende] in [jaartal] uit de exploitatie van onroerende zaken verkreeg voor hem winst uit onderneming vormden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] deze winst, gelet op hetgeen hij ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd, niet op een te hoog bedrag vastgesteld. Hetgeen [belanghebbende] daartegen heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Naar aanleiding van de door [belanghebbende] op 29 mei 2013 ingediende nadere stukken heeft [de Inspecteur] nadere berekeningen ingediend waarin de door [belanghebbende] aangevoerde argumenten zijn meegenomen. Ook dan komt [de Inspecteur] op een substantieel hogere winst uit dan die hij bij het vaststellen van de aanslag in aanmerking heeft genomen. Uit de stukken blijkt dat het verschil met name bestaat uit de door [belanghebbende] buiten aanmerking gelaten winsten die zijn behaald bij de verkoop van onroerende zaken.
[tekst 2005: Zelfs indien in aanmerking wordt genomen dat, zoals [belanghebbende] ter zitting heeft gesteld, bij de bepaling van de transactieresultaten van de verkopen van de panden [S] en [T] ten onrechte geen rekening is gehouden met de aankoopprijs, leidt dit de rechtbank niet tot het oordeel dat [de Inspecteur] de winst op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.]
[Belanghebbende] heeft ten slotte nog gesteld dat [de Inspecteur] bij de bepaling van de resultaten onvoldoende rekening heeft gehouden met de onderhoudskosten van de panden. Omdat het panden betreft die in slechte staat verkeren, bedragen deze circa 40 tot 45% van de huurprijs terwijl [de Inspecteur] is uitgegaan van slechts 30%, aldus [belanghebbende]. Nu [belanghebbende] de omvang van de onderhoudskosten echter op geen enkele wijze heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur], door uit te gaan van 30% van de huurprijs, een alleszins redelijk uitgangspunt heeft gehanteerd.
[tekst 2005: Dit houdt voorts in dat ook de correctie terzake van de zelfstandigenaftrek terecht door verweerder is aangebracht.]
De rechtbank is daarom van oordeel dat de aanslag ook in zoverre niet te hoog is vastgesteld.
23. Nu de rechtbank van oordeel is dat de voordelen die [belanghebbende] in [jaartal] uit de exploitatie van onroerende zaken verkreeg voor hem winst uit onderneming vormden, komt de rechtbank toe aan de subsidiaire stelling van [belanghebbende]. Nu [belanghebbende], op wie in deze de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat ultimo [jaartal] een vervangingsvoornemen bestond voor elk afzonderlijk pand dat in [jaartal] is verkocht, verwerpt de rechtbank het standpunt van [belanghebbende] dat met de vervreemdingswinsten die [belanghebbende] realiseerde een herinvesteringsreserve kon worden gevormd.
24. Aangaande de boete sluit de rechtbank zich aan bij het inmiddels gelijkluidend standpunt van partijen dat de boete moet komen te vervallen. In zoverre is het beroep dus gegrond, voor het overige is het ongegrond. Het beroep dat betrekking heeft op de aanslag IB 2005 dient daarom gegrond te worden verklaard, voor wat betreft de boete. Voor het overige is het beroep, evenals het beroep tegen de aanslag Zfw 2005,ongegrond.
25. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente zijn de beroepen ongegrond nu de rechtbank niet is gebleken dat de bij de aanslagen in rekening gebrachte heffingsrenten op onjuiste bedragen zijn berekend.]
24. Aangaande de boete sluit de rechtbank zich aan bij het inmiddels gelijkluidend standpunt van partijen dat de boete moet komen te vervallen. In zoverre is het beroep dus gegrond, voor het overige is het ongegrond. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard.
25. Voor zover het beroep is gericht tegen de beschikking heffingsrente is het ongegrond nu de rechtbank niet is gebleken dat de bij de aanslag in rekening gebrachte heffingsrente op een onjuist bedrag is berekend.]
24. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente zijn de beroepen ongegrond nu de rechtbank niet is gebleken dat de bij de aanslagen in rekening gebrachte heffingsrenten op onjuiste bedragen zijn berekend.
25. Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.]"