Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 20 september 2016
zaaknummer 200.187.601/01
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
[naam] ,
zaaknummer 200.189.992/01
[naam] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zaaknummer 200.193.536/01
[naam] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
zaaknummer 200.187.601/01
zaaknummer 200.189.992/01
zaaknummer 200.193.536/01
Beoordeling van het hoger beroep in alle zaken
naen niet
inoverleg met de reclassering. Het verzuim van [de psychiater] om de beëindiging van de begeleiding vooraf met de CVvi te bespreken, acht de voorzieningenrechter niet doorslaggevend, nu de CVvi met die beëindiging niet akkoord hoefde te gaan. Bovendien heeft de CVvi niet binnen een redelijke termijn bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de begeleiding door [de psychiater] . Een plausibele verklaring voor het tijdsverloop tussen 10 maart 2015 en 14 december 2015 heeft de Staat niet gegeven. De stelling van de Staat dat het contact van [G] met de reclassering is verslechterd kan geen reden zijn om [G] ook psychologisch te laten begeleiden, te meer niet nu er voor is gekozen de controle door reclassering en de steun van een gedragskundige te splitsen, aldus de voorzieningenrechter.
[e-mailadres]. [naam] is de secretaris van de CVvi. Onder deze omstandigheden had het op de weg van het OM gelegen om, nadat het kennis had genomen van het standpunt van [de psychiater] dat voortzetting van de begeleiding niet langer noodzakelijk was, hem er op te wijzen dat voorafgaand overleg vereist was en dergelijk overleg alsnog te initiëren. Dat heeft het OM echter niet gedaan. Hoe dit overigens ook zij, het eventuele verzuim van [de psychiater] op dit vlak zou er hoogstens toe kunnen leiden dat de Staat alsnog het in zijn ogen ten onrechte achterwege gebleven overleg met hem initieert teneinde de psychiater alsnog in gelegenheid te stellen over de voortzetting van de begeleiding een besluit te nemen nadat hij het CVvi heeft gehoord. Een reden om zonder meer van [G] te verlangen zich weer door een psycholoog of psychiater te laten begeleiden levert dit niet op.
en/ofpsychiater”, waardoor het bijvoorbeeld mogelijk wordt dat [G] wordt verplicht zich te laten begeleiden door een psycholoog of psychiater nadat de begeleiding door de psychiater is afgerond. In de oude versie van de voorwaarde was dit laatste niet mogelijk, aangezien daarin de begeleiding door een “psycholoog
ofpsychiater” is voorgeschreven. In de gewijzigde voorwaarde is bovendien bepaald dat het CVvi beslist over de vraag hoe lang de begeleiding wordt voortgezet, terwijl dat oordeel in de oude versie aan de psycholoog of psychiater was voorbehouden. Dit betekent dat het hof slechts aan de gewijzigde voorwaarde kan toetsen indien de oorspronkelijke voorwaarde rechtsgeldig is gewijzigd, met andere woorden indien aan de voorwaarden van art. 4 lid 1 Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling is voldaan.
zalworden geëvalueerd”) ook voldoende duidelijk dat [G] , als onderdeel van de desbetreffende bijzondere voorwaarde, wordt verplicht aan de periodieke evaluatie van die voorwaarde mee te werken. Het Besluit vi is tot [G] gericht, zodat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat daarmee een verplichting tot medewerking aan evaluatie op hem werd gelegd en dat het niet slechts gaat om een werkafspraak tussen het OM en de reclassering. Grief 6, waarin wordt aangevoerd dat in het Besluit vi expliciet had moeten worden bepaald dat de bewegingsvrijheid van [G] wordt beperkt door de verplichting tot het bijwonen van evaluaties is ongegrond. Een dergelijke expliciete vermelding vloeit niet voort uit art. 2 Vierde Protocol EVRM of art. 12 IVBPR. Vereist is slechts dat voor [G] voorzienbaar is dat zijn aanwezigheid bij de evaluaties is vereist. Daaraan is voldaan, aangezien naar voorlopig oordeel uit het Besluit vi ondubbelzinnig volgt dat [G] aan de evaluaties moet deelnemen en dat zijn bewegingsvrijheid in zoverre wordt beperkt.