Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 9 februari 2016
STICHTING BEHEER DERDENGELDEN ADVOCATUUR NAUTADUTILH,
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST-BRABANT,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
primair: [X] te veroordelen om te dulden dat de Stichting aan eisers zal terugbetalen het onder de Stichting berustende bedrag van NLG 165.000, en
subsidiair: [X] te veroordelen om te dulden dat de Stichting het onder haar berustende bedrag van NLG 165.000 onder zich zal houden zolang het door de Ontvanger gelegde eigenbeslag of het door het Lisv onder de Ontvanger gelegde beslag niet is opgeheven en totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist over de door [X] tegen de Ontvanger bij dagvaarding van 18 maart 1999 ingestelde vordering, waarna de Stichting – indien de Ontvanger in die zaak in het gelijk zal worden gesteld – het bedrag van NLG 165.000 vermeerderd met de daarover gekweekte rente aan eisers op hun eerste verzoek zal terugbetalen, of – indien [X] in het gelijk zal worden gesteld – de Stichting aan [X] zal kunnen uitbetalen het bedrag waarop [X] krachtens voornoemde uitspraak aanspraak kan maken.
primairop nakoming van de verplichting van de Stichting om dit bedrag aan de Ontvanger over te maken,
subsidiairop de verplichting van de Stichting om vervangende schadevergoeding te betalen en
meer subsidiairop een door de Stichting jegens de Ontvanger gepleegde onrechtmatige daad. De Stichting beroept zich
primairop verjaring,
subsidiairstelt zij zich op het standpunt dat de storting van het bedrag van NLG 165.000 niet heeft geleid tot enige aanspraak van de Ontvanger op de Stichting, althans dat de voorwaarden waaronder tot uitbetaling zou moeten worden overgegaan nimmer in vervulling zijn gegaan.
dus[X] het bedrag zonder verdere vertraging terug moest hebben in zijn vermogen. Het tweede volgt echter niet uit het eerste. De Stichting ziet immers over het hoofd dat het ook mogelijk was het bedrag uit het vermogen van de Ontvanger te brengen maar dit tegelijkertijd uit het vermogen van [X] te houden, namelijk door dit te storten onder de Stichting. Dit is kennelijk ook de oplossing die de president voor ogen stond. Het hof tekent hierbij aan dat ook volgens de stellingen van de Stichting zelf, betaling aan de Stichting niet impliceerde dat het bedrag onderdeel van het vermogen van [X] ging uitmaken, want de Stichting erkent dat ook het Lisv aanspraak op het bedrag zou kunnen maken. Ook in de opvatting van de Stichting ging het dus niet om een betaling aan de Stichting met [X] als enige gerechtigde.
van elkaarverdeling zouden kunnen vorderen, maar niet ook van de Stichting die geen deelgenoot is. De vordering tegen de Stichting zou dus wel kunnen verjaren. De Stichting beroept zich in dit verband mede op (de strekking van) artikel 25 lid 4 Wet op het notarisambt (Wna).