ECLI:NL:GHDHA:2016:2553

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.186.010/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opheffing van de ondercuratelestelling van een TBS'er

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de ondercuratelestelling van een man die onder TBS stond. De betrokkene, die geen inkomen heeft en niet deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kantonrechter die de ondercuratelestelling had opgeheven. Het hof oordeelde dat verdere voortzetting van de curatele niet zinvol was, gezien de omstandigheden van de betrokkene. Het hof heeft ook geoordeeld dat de betrokkene geen griffierecht verschuldigd was, omdat dit een ontoelaatbare belemmering van de toegang tot de rechter zou betekenen. De curator had verzocht om de opheffing van de curatele, maar de betrokkene was van mening dat dit niet terecht was en dat de curatele juist noodzakelijk was om zijn problemen te beheersen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de opheffing van de curatele gerechtvaardigd was, gezien de huidige situatie van de betrokkene in de TBS-kliniek en het ontbreken van financiële middelen. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 31 augustus 2016
Zaaknummer : 200.186.010/01
Rekestnummer rechtbank : E.I VERZ 14-87727
Zaaknummer rechtbank : 3380195
[betrokkene] ,
[verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. J.C.G.J. van der Linden te Voorburg,
tegen
[curator]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. K. Renssen te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De betrokkene is op 19 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 januari 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
De curator heeft op 20 april 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de betrokkene:
- op 26 februari 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 9 maart 2016 een V-formulier van 7 maart 2016 met bijlagen;
- op 23 juni 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 6 juli 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • namens de betrokkene zijn advocaat;
  • de curator, bijgestaan door zijn advocaat.
De betrokkene is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van de curator de ondercuratelestelling van de betrokkene met ingang van 20 januari 2016 opgeheven.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is komen vast te staan:
- op 26 juli 2012 is de betrokkene onder curatele gesteld;
- op 19 april 2013 is de betrokkene in voorlopige hechtenis genomen en bij vonnis van 20 december 2013 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en is gelast dat de betrokkene ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd (TBS);
- op 22 mei 2013 is de WIA-uitkering van de betrokkene vanwege zijn detentie beëindigd;
- sinds 19 mei 2014 verblijft de man in de [verblijfplaats] in het kader van de TBS.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. Bij de indiening van het appelschrift heeft betrokkene verzocht om kwijtschelding van het griffierecht voor de hoger beroep procedure, gelet op het feit dat hij geen inkomen geniet en onvermogend is. De betrokkene voert daartoe aan dat hij geen enkele vorm van inkomen heeft, dat ook niet kan verwerven, en derhalve niet in staat is om griffierecht te betalen. Hij stelt dat hem vanwege het niet kunnen betalen van griffierecht de toegang tot de rechter niet mag worden ontnomen.
2. Het hof overweegt als volgt. De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft in zijn conclusie van 4 december 2015 (ECLI:NL:PHR:2015:2663) onder meer in onderdeel 2.12 overwogen dat vrijstelling van griffierecht in een concrete zaak onder meer kan worden bewerkstelligd door gegrondbevinding van het beroep op de hardheidsclausule als opgenomen in artikel 127a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vraag bij deze mogelijkheid is dan wel of artikel 127a Rv, gelet op zijn ontstaansgeschiedenis waarin over vrijstelling in het geheel niet wordt gesproken, ruimte daarvoor biedt, aldus de Advocaat-Generaal. Deze vraag heeft de AG vervolgens in dezelfde conclusie in onderdeel 2.24 bevestigend beantwoord.
3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:607) de conclusie van de AG gevolgd en onder meer het volgende overwogen: “Voor beantwoording van de vraag of (…) een verzet (…) in een bepaald geval gegrond is in verband met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, dient een afweging plaats te vinden waarin worden betrokken de hoogte van het griffierecht en de draagkracht van de rechtzoekende. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen met betrekking tot het geheel ontbreken van financiële middelen bij [betrokkene] c.s., komt de heffing van griffierecht in dit geval neer op een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter”. De Hoge Raad heeft in dat geval het verzet gegrond verklaard en het verschuldigde griffierecht op nihil gesteld.
4. Het hof stelt voorop dat eenzelfde regeling in de zin van artikel 127a Rv. voor de verzoekschriftenprocedure is opgenomen in artikel 282a Rv. Het hof is van oordeel dat ook in de onderhavige procedure het heffen van griffierecht, nu de betrokkene in het geheel geen inkomsten geniet en het hem aan vermogen ontbreekt, neerkomt op een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter. Het hof zal betrokkene derhalve ontvangen in zijn hoger beroep. Vaststaat dat door een medewerker van het hof is bepaald dat de betrokkene geen griffierecht verschuldigd is, zodat de griffie in het onderhavige geval geen griffierecht heeft geheven. Er dient derhalve geen teruggave te volgen van ten onrechte geheven griffierecht. Het hof zal aldus beslissen.
Inhoudelijke beoordeling
5. In geschil is de opheffing van de ondercuratelestelling van de betrokkene.
6. De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof) het inleidende verzoek van de curator tot opheffing van de ondercuratelestelling alsnog af te wijzen.
7. De curator verzoekt primair de bestreden beschikking te bekrachtigen en subsidiair voor de betrokkene een andere curator te benoemen.
8. De betrokkene kan zich niet met de opheffing van de ondercuratelestelling verenigen en voert daartoe het volgende aan. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank bleek dat de reden voor de opheffing van de curatele was dat de curator geen geld verdiende aan de curatele. De betrokkene heeft immers geen recht op een uitkering omdat hij in een kliniek zit. Voor de betrokkene is de curatele juist een passend middel om zijn problemen niet te laten verergeren. De kantonrechter heeft de curator te kennen gegeven dat het aan hem is om een nieuwe curator aan te wijzen wanneer hij meent dat hij niet langer als curator kan optreden. Dat laatste is niet gebeurd. De kantonrechter heeft desondanks toch de ondercuratelestelling opgeheven. Hierdoor verkeert de betrokkene direct in een problematische positie. De curator heeft geen orde geschapen in de financiële chaos van de betrokkene omdat de curator hiervoor geen vergoeding heeft ontvangen. De opheffing van de curatele zal voor immense problemen zorgen indien de betrokkene uit de kliniek komt. De taak van de curator is zeer beperkt omdat de betrokkene vanwege zijn behandeling geen nieuwe schulden kan maken. De betrokkene is van mening dat het niet verdienen aan de curatele geen reden is om de curatele op te heffen. Er is sprake van schending van de limitatief in de wet opgesomde gronden voor opheffing van de curatele. Daarnaast stelt de betrokkene dat de kantonrechter de beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd.
Ter terechtzitting is namens de betrokkene nog het volgende naar voren gebracht. De behandeling in de TBS-kliniek is eindig en dit jaar nog zal worden gestart met begeleid verlof. Beëindiging van de maatregel wordt binnen twee jaar verwacht, hoewel het hoger beroep nog loopt in het kader van de verlenging van de maatregel. De curator dient ook tijdens de detentie zorg te dragen voor de belangen van de betrokkene.
9. De curator verweert zich daartegen als volgt. Hij betoogt dat het niet zinvol is om de curatele te laten voortduren. De opheffing zal niet leiden tot een problematische situatie van de betrokkene nu er niet of nauwelijks sprake is van inkomsten en uitgaven vanwege de detentie en het aansluitende verblijf in de TBS-kliniek. Door het stopzetten van de uitkering van de betrokkene zijn alle betalingsregelingen die met de schuldeisers waren getroffen, komen te vervallen. Het is daarnaast gebruikelijk dat in dergelijke klinieken als waarin de betrokkene verblijft de ingezetenen worden voorzien van financiële en maatschappelijke hulpverlening. De betrokkene zal derhalve niet alleen komen te staan na de opheffing.
De curator erkent dat het financiële aspect een rol heeft gespeeld maar stelt dat het voor hem niet de belangrijkste reden was voor het verzoek tot opheffing. De curator kon voor de betrokkene en de schuldeisers van geen toegevoegde waarde meer zijn. Omdat de betrokkene niet tot nauwelijks deelneemt aan het rechtsverkeer ziet de curator niet in tegen welke rechtshandelingen hij in bescherming zou moeten worden genomen. De betrokkene kan afdoende beschermd en geadviseerd worden vanuit de kliniek. Om dezelfde redenen als door hem geschetst heeft de curator geen andere curator voor de betrokkene kunnen vinden. De curator betwist dat sprake is van een motiveringsgebrek in de beschikking van de kantonrechter.
Ter terechtzitting is van de zijde van de curator nog naar voren gebracht dat, in tegenstelling tot hetgeen door de advocaat van de betrokkene wordt betoogd, niet verwacht wordt dat de man binnen afzienbare tijd vrijkomt.
10. Het hof is, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden de ondercuratelestelling heeft opgeheven. De curator heeft onbetwist gesteld dat hij op geen enkele wijze betrokken is bij de behandeling van de betrokkene. Zijn werkzaamheden betreffen het behartigen van diens financiële belangen, waaronder het zijn van aanspreekpunt voor de schuldeisers. De curator heeft alle schuldeisers geïnformeerd over de stopzetting van de uitkering van de betrokkene en deze neemt momenteel geen deel aan het maatschappelijk verkeer. De curator heeft (onweersproken) zijn werkzaamheden nog anderhalf jaar voortgezet om een en ander af te wikkelen. Het hof deelt de stelling van de curator dat verdere voortzetting van de ondercuratelestelling niet zinvol is nu de betrokkene verblijft in een TBS-kliniek, geen inkomen heeft, de schuldeisers op de hoogte zijn van de huidige situatie en onbetwist is gesteld dat diens privéomstandigheden, zoals medische behandeling en therapieën, niet met de curator worden besproken. De betrokkene heeft de nodige begeleiding vanuit de kliniek. Daarbij heeft de betrokkene zijn stelling, dat hij binnen afzienbare tijd met begeleid verlof gaat, dan wel te verwachten is dat hij op korte termijn uit de kliniek wordt ontslagen, niet aannemelijk gemaakt. Zodra hiervan sprake is dan wel zodra de betrokkene aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen, is het aan hem of zijn omgeving om geëigende maatregelen te treffen. Naar het oordeel van hof is de betrokkene thans vanwege zijn TBS zodanig beschermd jegens de maatschappij, zowel wat betreft de financiële zaken als wat betreft rechtshandelingen, dat het hof voortzetting van de ondercuratelestelling thans niet langer zinvol acht.
11. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verstaat dat de betrokkene geen griffierecht is verschuldigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, I. Obbink-Reijngoud en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2016.