In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had een verzoek ingediend om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 12.000,- per maand, na de echtscheiding. De man, verweerder, heeft hiertegen verweer gevoerd en stelde dat de vrouw in eigen levensonderhoud kan voorzien gezien haar vermogen van € 3.000.000,-, dat zij na de echtscheiding heeft verkregen. De vrouw had haar carrière als advocaat in de Verenigde Staten opgegeven om de carrière van de man te ondersteunen, en stelde dat zij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw over een aanzienlijk vermogen beschikt en dat zij, ongeacht haar behoefte, geacht moet worden van dat vermogen en het rendement daarvan in eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof oordeelde dat de vrouw, gezien haar leeftijd en opleidingsachtergrond, in staat moet worden geacht om werk te vinden in Nederland, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die haar recht op partneralimentatie rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank om het verzoek tot partneralimentatie af te wijzen, werd dan ook bekrachtigd.
De uitspraak benadrukt het belang van de eigen verantwoordelijkheid van de vrouw om in haar levensonderhoud te voorzien, en dat het vermogen dat zij heeft verkregen na de echtscheiding voldoende is om haar financiële behoeften te dekken. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie werd afgewezen.