ECLI:NL:GHDHA:2016:2537

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.172.122/01 en 200.172.124/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, alimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen partijen, de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de alimentatie werd vastgesteld op € 333,- bruto per maand. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op haar beurt verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep of zijn beroep ongegrond te verklaren.

Tijdens de zitting op 8 januari 2016 is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de kinderalimentatie, waarbij de man nu € 122,76 per maand zal betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar heeft de echtscheiding bekrachtigd. Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft het hof geoordeeld dat partijen onvoldoende gegevens hebben verstrekt om een verdeling vast te stellen. Hierdoor kon het hof niet ingaan op het verzoek van de man om de verdeling vast te stellen conform zijn beroepschrift.

Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft de echtscheiding bekrachtigd, maar de beschikking inzake de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de kinderalimentatie vernietigd. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier A.J. Suderée aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 februari 2016
Zaaknummer : 200.172.122/01 en 200.172.124/01
Rekestnummers rechtbank : C/10/437952 en C/10/461401
Zaaknummers rechtbank : FA RK 13-9638 en FA RK 14-8437
[De man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.E. de Poorte te Dordrecht.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 25 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 maart 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 18 september 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 4 augustus 2015 een brief van 3 augustus 2015 met bijlagen;
- op 25 augustus 2015 een V-formulier van 24 augustus 2015 met bijlage;
- op 29 december 2015 een V-formulier van 24 december 2015 met bijlagen.
De zaak is op 8 januari 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen, met elkaar gehuwd [in] 2007, de echtscheiding uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 333,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Voorts is bevolen dat partijen met elkaar over gaan tot verdeling van de gemeenschap voor zover die bestaat. De verzoeken van partijen met betrekking tot de kinderalimentatie zijn afgewezen. De beschikking is, behoudens voor wat betreft de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de echtscheiding, de verdeling van de huwelijksgemeenschap , de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige, hierna kinderalimentatie, en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, hierna: partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, zijn draagkracht voor partneralimentatie te beperken tot een bedrag van € 126,91 bruto per maand en te bepalen dat de verdeling van het huwelijksvermogen wordt vastgesteld conform zijn beroepschrift.
3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel zijn beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten. Voorts verzoekt de vrouw de man in de proceskosten te veroordelen (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
Echtscheiding
4. Ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Daar naar bevraagd ter zitting heeft de vrouw medegedeeld dat zij het hoger beroep van de man aldus heeft opgevat dat het hoger beroep mede was gericht tegen de uitgesproken echtscheiding.
Gelet hierop, zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de uitgesproken echtscheiding bekrachtigen.
Partner- en kinderalimentatie
5. Ter terechtzitting van het hof hebben partijen overeenstemming bereikt over de in geschil zijnde partner- en kinderalimentatie. De vrouw ziet af van partneralimentatie, nu tussen partijen vaststaat de enige draagkracht aan de zijde van de man ontbreekt en ten aanzien van de kinderalimentatie zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage van € 122,76 per maand gaat betalen.
6. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de partner- en kinderalimentatie zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Het hof acht het redelijk de kinderalimentatie met ingang van heden vast te stellen. Het hof zal het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw afwijzen. Dit brengt met zich dat de bestreden beschikking in zoverre moet worden vernietigd.
Verdeling
7. De man verzet zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet kan beoordelen onder welk huwelijksvermogensregime de door partijen opgevoerde activa en passiva vallen, met als gevolg dat partijen daarom naar een notaris zijn verwezen. De man heeft verzocht de verdeling vast te stellen op de door hem voorgestelde wijze. De man voert daarbij aan dat de vrouw zich vanaf 1 maart 2008 heeft gevestigd in Nederland, dat vanaf die datum Nederlands recht van toepassing is en dat de gemeenschap derhalve slechts de goederen omvat die vanaf 1 maart 2008 zijn verworven en de schulden die zijn aangegaan vanaf 1 maart 2008.
8. De vrouw kan zich niet verenigen met een verdeling op de wijze zoals door de man wordt voorgesteld.
9. Het hof oordeelt als volgt. Vast staat dat de huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht op 6 november 2013 is ontbonden. Op grond van vaststaande jurisprudentie kan niemand worden genoodzaakt om in een onverdeelde boedel te blijven, maar dat brengt niet mee dat de rechter onder alle omstandigheden gehouden is tot het gelasten of vaststellen van (de wijze van) de verdeling. Partijen dienen in het kader van een verzoek op de voet van art. 3:185 BW te voldoen aan hun plicht voldoende gegevens te stellen om het verzoek te kunnen beoordelen. Indien partijen niet aan die stelplicht voldoen, kan de rechter het niet - in voldoende mate - onderbouwde verzoek tot het gelasten dan wel vaststellen van (de wijze van) de verdeling afwijzen wegens ontoereikende gegevens. In casu is het hof van oordeel dat het verzoek tot vaststelling van de verdeling moet worden afgewezen omdat partijen niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Zij hebben niet inzichtelijk gemaakt wat de omvang en de waarde van de huwelijksgemeenschap per datum ontbinding (6 november 2013) was. Daar naar bevraagd ter zitting van het hof heeft de man medegedeeld geen gegevens omtrent omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap te hebben per datum ontbinding en de vrouw heeft evenmin gegevens per datum ontbinding in het geding gebracht. Wegens het volledige gebrek aan gegevens is het hof, evenals de rechtbank, niet in staat de verdeling vast te stellen.
Proceskosten
10. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
11. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de daarbij uitgesproken echtscheiding betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van heden op € 122,76 per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking, behoudens ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2016.