ECLI:NL:GHDHA:2016:2534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
200.189.970/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, die voorheen met zijn overleden moeder in Nederland woonde, heeft een vader die in Bulgarije woont en die verzoekt om de minderjarige bij hem te laten opgroeien. Het hof oordeelt dat er vanuit een veilige basis gewerkt moet worden aan contactherstel tussen de vader en de minderjarige, alvorens het perspectief van de minderjarige kan worden bepaald. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn verlengd tot 27 juli 2016. De vader heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige, maar de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming zijn van mening dat contactherstel prioriteit heeft. De vader heeft aangegeven dat hij bereid is om samen te werken aan dit contactherstel, maar het hof benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van de minderjarige voorop staan. De beslissing van het hof is gebaseerd op de belangen van de minderjarige en de noodzaak om een veilige en stabiele omgeving te waarborgen voor zijn ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2016
Zaaknummer : 200.189.970/01
Rekestnummers rechtbank : JE RK 16-71 en JE RK 16-110
Zaaknummers rechtbank : C/10/492871 en C/10/493253
[De vader] ,
wonende te [plaats] , Bulgarije,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.H. van Haga te Den Haag,
tegen
de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
[naam informant] ,
wonende te [woonplaats] ,
vriendin van wijlen de moeder,
hierna te noemen: mevrouw [naam] .

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 22 april 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 januari 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De gecertificeerde instelling heeft op 17 mei 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 28 april 2016 een brief van 26 april 2016 met bijlagen.
De zaak is op 18 mei 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede door mevrouw [naam tolk] , tolk in de Bulgaarse taal;
  • mevrouw [naam 2] en mevrouw mr. [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • mevrouw [naam 4] namens de raad;
  • mevrouw [naam informant] .
Omdat het hof ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet in het bezit was van het door de gecertificeerde instelling ingediende verweerschrift heeft de gecertificeerde instelling het verweerschrift ter terechtzitting voorgelezen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren [in] 2006 te [plaats] , Bulgarije, verlengd tot 27 juli 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Onder meer staat het volgende vast:
- De vader heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige;
- de minderjarige verblijft in zijn netwerk, te weten bij mevrouw [naam informant] ;
- bij beschikking van 27 januari 2015 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd
tot 27 januari 2016;
- bij beschikking van 11 januari 2016 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in voormeld netwerk verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Voorts staat vast dat de moeder van de minderjarige, te weten [naam] , [in] 2016 is overleden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode tot 27 juli 2016.
2. De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken alsnog af te wijzen, althans de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een beperkte periode te verlengen met het uitdrukkelijk doel dat de minderjarige wordt overgebracht naar Bulgarije. Kosten rechtens.
3. De vader verzet zich tegen de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing (in het netwerk) van de minderjarige en voert daartoe het volgende aan. De minderjarige verbleef ten tijde van het overlijden van zijn moeder op het adres waar hij met zijn moeder woonde en ook thans nog verblijft, samen met mevrouw [naam informant] . Wijlen de moeder heeft de minderjarige in oktober 2013 zonder toestemming en medeweten van de vader overgebracht naar Nederland en een verzoek tot teruggeleiding is, nadat de rechtbank het verzoek had toegewezen, bij beschikking van dit hof van 18 maart 2015, alsnog afgewezen. Ten tijde van het overlijden van de moeder was de minderjarige onder toezicht gesteld en aanvankelijk had de gecertificeerde instelling niet de bedoeling de ondertoezichtstelling te verlengen doch na het overlijden van de moeder heeft de gecertificeerde instelling een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling en een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. De vader is de enige gezaghebbende ouder, niet alleen vanwege het overlijden van de moeder maar ook op basis van een beslissing van de rechtbank te [plaats] van 17 oktober 2014, waarin de uitoefening van de ouderlijke rechten aan hem zijn toegekend. De vader wenst zijn gezag ook daadwerkelijk uit te oefenen. Hij wil dat de minderjarige terugkeert naar Bulgarije, omdat de minderjarige daar geboren is, het grootste deel van zijn leven heeft doorgebracht, daar familie van vaders- en moederszijde heeft en nog steeds Bulgaars spreekt. Op basis van de beschikking van de rechtbank in [plaats] meent de vader dat hij gerechtigd is de minderjarige terug te laten keren naar Bulgarije. De vader heeft oog voor het belang van de minderjarige en heeft om die reden de Bulgaarse Raad voor de Kinderbescherming benaderd zodat, bij een mogelijke terugkeer van de minderjarige, ook de kinderbeschermingsmaatregelen die in Nederland zijn opgelegd overgedragen kunnen worden aan de Bulgaarse autoriteiten. Er zijn derhalve voldoende maatregelen ter bescherming van de belangen van de minderjarige voorhanden zodat de minderjarige dient terug te keren naar Bulgarije. De vader acht de inmenging in strijd met artikel 8 EVRM en, vanuit het perspectief van de minderjarige gezien, tevens in strijd met artikel 9 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Volgens de vader bevat het inleidend verzoek een aantal onjuistheden. De vader stelt dat in Nederland geen enkele beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarige is gegeven terwijl dat in Bulgarije wel het geval is. Voorts wordt ten onrechte vermeld dat sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld tussen de ouders, maar dit is door wijlen de moeder niet aangetoond. De minderjarige heeft altijd een goed contact met de vader gehad en de Bulgaarse rechtbank heeft, na uitvoerig en deugdelijk onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, op geen enkele wijze een contra-indicatie gezien om de minderjarige bij hem te plaatsen. Bij een terugkeer van de minderjarige zal psychologische hulp worden ingezet, zowel voor de vader als de minderjarige.
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het perspectief van de minderjarige ter zake van zijn woon- en opvoedsituatie onduidelijk is. Voor de vader is duidelijk dat het perspectief in Bulgarije is. In een eerste brief die de vader van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ontvangen (van 14 maart 2016) blijkt dat er wederom onjuiste informatie is verstrekt en in die brief is opgenomen. Zo gaat men uit van het hoofdverblijf bij de moeder en spreekt men wederom over huiselijk geweld. De vader onderschrijft wel het uitgangspunt van de raad het belangrijk te vinden dat eerst gekeken wordt naar de mogelijkheid van terugkeer van de minderjarige naar Bulgarije om op te groeien in zijn gezin, zij het dat het doen van onderzoek niet door de Nederlandse Raad voor de Kinderbescherming dient te gebeuren maar door de Bulgaarse raad.
4. De gecertificeerde instelling erkent dat de vader thans het eenhoofdig gezag over de minderjarige heeft. Ondanks het feit dat de Bulgaarse rechter bij beslissing van 17 oktober 2014 het gezag en het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader heeft bepaald tast tenuitvoerlegging van die beschikking de geldende beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet aan. Vernietiging van de bestreden beschikking zou tot gevolg hebben dat het eenhoofdig gezag van de vader in volle omvang zou komen te gelden en zou zonder meer tot gevolg hebben dat de minderjarige bij de vader gaat wonen. De gecertificeerde instelling begrijpt de wens van de vader om het gezag over de minderjarige daadwerkelijk uit te oefenen maar gezien de belaste gezinsgeschiedenis en een scheefgegroeide vader-kind relatie wordt contactherstel - zowel door de raad als de gecertificeerde instelling - gezien als startpunt voor verdere beslissingen over de toekomst van de minderjarige. De gecertificeerde instelling stelt dat daartoe op 9 mei 2016 een intakegesprek is geweest bij het Omgangshuis waarbij de vader heeft aangegeven in te stemmen en mee te werken met dit traject. Het doel van het traject bij het Omgangshuis is om het contact tussen de minderjarige en de vader te herstellen en op te bouwen. Daarbij is het wel een feitelijk gegeven dat de minderjarige zeer grote weerstand laat zien ten aanzien van het contact met zijn vader. Voor een pedagogisch verantwoorde beslissing over de vraag wat het perspectief van de minderjarige zal zijn is het noodzakelijk dat er eerst stapsgewijs en onder begeleiding een basis wordt gelegd voor een relatie tussen de vader en de minderjarige. De minderjarige zonder meer naar Bulgarije te laten gaan acht de gecertificeerde instelling niet in zijn belang, ook niet in het geval van directe betrokkenheid van de raad in Bulgarije of andere hulpverleningsinstanties aldaar. De minderjarige zal dan een gevoel van onveiligheid ervaren en als een door de vader afgedwongen situatie. Het verkennen en opbouwen van de relatie tussen de vader en de minderjarige met als doel te komen tot perspectiefbepaling dient volgens de gecertificeerde instelling in het belang van de minderjarige vanuit Nederland te gebeuren, mede gezien de mening van de minderjarige en het feit dat er geen concreet plan is over opvang van de minderjarige bij een terugkeer naar Bulgarije. De gecertificeerde instelling geeft er in het belang van de minderjarige de voorkeur aan om te werken aan de relatie met vader vanuit een voor de minderjarige vertrouwde en veilige omgeving, zoals bij zijn huidige opvoeder en verzorger, mevrouw [naam informant] . Omdat de vader toch een terugkeer van de minderjarige naar Bulgarije af lijkt te willen dwingen acht de gecertificeerde instelling verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk. Dit om de opbouw van het contact en de voortgang in de relatie tussen de vader en de minderjarige stapsgewijs te kunnen laten verlopen en te volgen. De gecertificeerde instelling stelt dat sprake is van een gerechtvaardigde inmenging in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM en de inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven van vader zoals gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK worden gerechtvaardigd door de bescherming van de belangen van de minderjarige. De gecertificeerde instelling verwacht niet dat op 27 juli 2016 een zodanige relatie tussen de vader en de minderjarige is ontstaan dat er een perspectief kan worden bepaald zodat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet in duur beperkt dienen te worden.
5. Mevrouw [naam informant] stelt dat het goed gaat met de minderjarige, behoudens het feit dat hij een panische angst heeft voor de vader, zonder te weten waar die angst vandaan komt. Volgens mevrouw [naam informant] heeft de minderjarige een mening ontwikkeld die hij nog steeds heeft. Hij is boos op vader en moeder en hij heeft geen goede herinneringen aan Bulgarije. Mevrouw [naam informant] is daar bedroefd over en zal zich in het belang van de minderjarige neerleggen bij de rechterlijke beslissingen die genomen worden.
6. Ter terechtzitting van het hof is van de zijde van de vader naar voren gebracht dat hij niet aan de minderjarige wil trekken en dat hij zich kan verenigen met het traject dat de gecertificeerde instelling voor ogen heeft. De vader wil heel graag toewerken naar contactherstel zodat de minderjarige op termijn weer naar Bulgarije kan.
7. De raad is verheugd over de thans ingenomen stelling van de vader en vindt dat belangrijk. De raad deelt immers de visie van de gecertificeerde instelling dat er eerst contactherstel moet komen tussen de vader en de minderjarige en dat dit past binnen de veiligheid van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.
8. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof weegt voorts mee dat ter terechtzitting is gebleken dat de vader inziet dat de minderjarige niet zonder meer terug kan keren naar Bulgarije. Om die reden kan hij zich verenigen met het traject dat de gecertificeerde instelling voor ogen heeft, te weten vanuit een veilige basis gaan werken aan contactherstel tussen hem en de minderjarige en vervolgens het perspectief van de minderjarige bepalen. Gebleken is dat de eerste stappen daartoe reeds zijn gezet. Bovendien loopt er een onderzoek door de raad naar het woon- en opvoedperspectief van de minderjarige, dat naar verwachting nog wel enige tijd zal duren. Aangezien de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige een veilige basis voor voormeld traject vormen is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor deze maatregelen nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, L.F.A. Husson en R.G. Kok, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2016.