ECLI:NL:GHDHA:2016:2533

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
22-001461-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor medeplegen zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot doodslag, maar veroordeeld voor medeplegen van zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de kans op de dood van het slachtoffer, [slachtoffer 1], aanmerkelijk was, waardoor voorwaardelijk opzet niet kon worden aangenomen. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en openlijk geweld tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. De feiten vonden plaats op 23 augustus 2013 tijdens een evenement in [plaats], waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd. Het hof legde een gevangenisstraf op van 12 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, en een werkstraf van 200 uren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] €3.228,22 en [slachtoffer 2] €400,00 aan immateriële schadevergoeding ontvingen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001461-15
Parketnummer: 09-797138-14
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
17 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaar. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te [plaats], gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 1]:
- ( meermalen) heeft geschopt en/of geslagen tegen het hoofd, en/of
- ( meermalen) heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken schouder en/of hersenletsel en/of een beschadigde rugspier), heeft toegebracht door met zijn mededader(s), althans alleen, deze opzettelijk:
- ( meermalen) te schoppen en/of te slaan tegen het hoofd, en/of
- ( meermalen) te schoppen en/of trappen en/of slaan tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam;
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [plein], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- het (meermalen) schoppen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1], en/of
- het (meermalen) schoppen en/of trappen en/of slaan tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1], en/of
- het trappen tegen de borst van die [slachtoffer 2], en/of
- het slaan op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Het gaat in deze zaak om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden in de avond van 23 augustus 2013 tijdens het evenement ‘BraDeLier’ in [plaats], waarbij twee mannen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], letsel hebben opgelopen. Op enig moment, nadat [slachtoffer 1] zich voor de tweede keer op een ter plaatse liggende boot heeft beklaagd over het volume van de muziek, is er een woordenwisseling ontstaan tussen [slachtoffer 1] en enkele jongens behorende bij die boot, gevolgd door een vechtpartij. [Slachtoffer 1] is hierbij ernstig gewond geraakt; hij heeft diverse kneuzingen, een gebroken schouderkop en een hersenschudding opgelopen. [Slachtoffer 2] heeft gepoogd [slachtoffer 1] te helpen en heeft hierbij een kneuzing op zijn achterhoofd en een bloeduitstorting op zijn linker bovenarm opgelopen.
De door het hof, met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde, te beantwoorden vraag is of het de verdachte is geweest die (samen met anderen) letsel bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt, en zo ja, of hij zich aldus jegens [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot doodslag, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde dient het hof te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 2].
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir van de officier van justitie in eerste aanleg en de door de officier van justitie ingediende appelmemorie bepleit dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder
1. primair tenlastegelegde aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Voorts volgt uit het dossier onvoldoende waar op het hoofd, met welke kracht en met welk soort schoeisel aangever is geraakt, zodat niet kan worden vastgesteld dat de kans op de dood aanmerkelijk is geweest. Daarnaast blijkt uit de verklaring die [medeverdachte A] heeft afgelegd bij de raadsheer-commissaris dat de verdachte niet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt. Nu [medeverdachte A] de enige is geweest die – eerder - heeft verklaard dat de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt en hij nu op die verklaring terug is gekomen, kan naar het oordeel van de raadsvrouw niet bewezen worden verklaard dat de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt. Het standpunt van de advocaat-generaal dat uit de ernst van het letsel kan worden afgeleid dat met het schoppen en slaan op het hoofd de kans op de dood aanmerkelijk moet zijn geweest, wordt door de raadsvrouw betwist. Hiermee bestaat er onvoldoende bewijs voor een poging tot doodslag, aldus de verdediging.
Met betrekking tot het ten laste gelegde trappen tegen de borst, rug en schouder heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit ten aanzien van de poging tot doodslag, aangezien deze geweldshandelingen tegen deze lichaamsdelen niet de dood tot gevolg kunnen hebben.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder
1. subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat er sprake is van eendaadse samenloop van de onder 2, onder de eerste twee gedachtestreepjes, ten laste gelegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1] en het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van de geweldshandelingen jegens [slachtoffer 2], het derde en vierde gedachtestreepje, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zich heeft gedistantieerd van dit geweld, nadat hij geweld op [slachtoffer 1] had toegepast. Derhalve maakte verdachte op dat moment geen deel meer uit van de groep die geweld jegens [slachtoffer 2] uitoefende, zodat verdachte ten aanzien hiervan dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair voert de raadsvrouw aan dat het enkele getalsmatig versterken van een groep die geweldshandelingen pleegt, onvoldoende is voor het in vereniging plegen van dat feit. Volgens de raadsvrouw is niet gebleken dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Hierbij merkt zij op dat het enkele zich niet distantiëren onvoldoende is om van een wezenlijke en significante bijdrage te spreken.
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Het hof baseert zijn beslissing omtrent de tenlastelegging op diverse bewijsmiddelen, zoals verklaringen en bevindingen, die in het onderstaande verkort worden weergegeven, waarna het hof gemotiveerd zal aangeven tot welke conclusies die bewijsmiddelen voeren.
In deze zaak zijn door de aangevers, getuigen en verdachten veel verklaringen afgelegd. De omstandigheid dat de verklaringen op details verschillen, acht het hof niet doorslaggevend. Door de hectische toestand van die avond is goed te verklaren dat niet iedereen hetzelfde heeft gezien. Daar komt bij dat iedereen het voorval vanuit een andere invalshoek heeft gezien.
Het voorgaande brengt wel met zich dat deze verklaringen met - meer dan de gebruikelijke - behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. Het hof heeft dat aldus gedaan door alleen een verklaring voor het bewijs te bezigen, indien deze voldoende wordt ondersteund door overig, betrouwbaar geacht bewijsmateriaal.
Het hof overweegt als volgt.
De echtgenote van [slachtoffer 1] heeft op 24 augustus 2013 aangifte gedaan van mishandeling van haar man in [plaats], gemeente [gemeente], tijdens de Bradelier. [2] Een dag later is [slachtoffer 1] als aangever gehoord en heeft hij verklaard dat hij op 23 augustus 2013 stond te kijken naar de gondelvaart tijdens de BraDeLier in [plaats]. [3] Hij heeft verklaard dat hij op enig moment met [slachtoffer 2] en [getuige 1] naar een boot met jongeren is gelopen om te vragen of de muziek zachter gezet kon worden. Op de boot is het tot een handgemeen gekomen tussen hem en een jongen. [4] Nadat hij ongedeerd de boot heeft verlaten is hij, toen de muziek opnieuw hard werd gezet, weer naar de boot toegegaan. Vervolgens werd hij tegen de grond gewerkt en is hij tegen zijn lichaam geslagen en getrapt. Hij voelde een hevige pijn in zijn nek en op de achterzijde van zijn hoofd. Hij voelde dat hij op dat moment overal op zijn lichaam klappen en/of trappen kreeg. [5]
[Slachtoffer 2] heeft eveneens aangifte gedaan van mishandeling en heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] naar de boot met jongeren toe is gelopen om te vragen of de muziek zachter gezet kon worden. Hij zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Hij zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag er dat er met kracht op hem ingetrapt en geslagen werd door ongeveer vijf of zes jongens. Eén persoon heeft hij op de rug van [slachtoffer 1] zien trappen. [6] Hij is naar [slachtoffer 1] toegelopen om hem te helpen en hem daar weg te halen maar kreeg toen van een jongen met rood haar een soort vliegende trap op zijn borst. Daarbij voelde hij een hevige steek in zijn borst. [Slachtoffer 2] is vervolgens doorgelopen naar [slachtoffer 1] en heeft geprobeerd [slachtoffer 1] bij zijn arm te pakken. Hij voelde meerdere pijnscheuten op de achterzijde van zijn hoofd, hij voelde dat hij op dat moment meerdere keren werd geslagen door dezelfde jongens die [slachtoffer 1] hebben mishandeld. [7]
De zoon van [slachtoffer 2], [getuige 2], was eveneens bij de gondelvaart aanwezig en heeft gezien dat [slachtoffer 1] bij zijn keel werd gegrepen en dat hij door een hele groep werd geschopt en geslagen. [8] Ook heeft hij gezien dat één van de jongens [slachtoffer 1] meerdere trappen heeft gegeven. Verder heeft hij gezien dat een jongen van die groep slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van (zijn vader) [slachtoffer 2] en dat een andere jongen met rood haar een soort Kung Fu trap op de borst van (zijn vader) [slachtoffer 2] heeft gegeven. [9]
Verbalisant [getuige 3] was als toeschouwer ter plaatse en heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond lag en dat ongeveer vijf jongens op hem aan het inslaan en schoppen waren. Hij zag dat [slachtoffer 1] met gebalde vuisten op zijn hoofd werd geslagen. [10]
[Medeverdachte A] heeft op 3 oktober 2013 bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] door zes personen is geschopt en geslagen, te weten [medeverdachte B], [medeverdachte C], [medeverdachte D], [medeverdachte E], [medeverdachte F] en de verdachte. Hij verklaart dat hij 100% zeker weet dat hij de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft zien schoppen. [11] Deze verklaring heeft [medeverdachte A] relatief snel na het incident afgelegd, derhalve op een moment waarop de gebeurtenissen nog vers in het geheugen lagen. De verklaring die [medeverdachte A] op 14 januari 2016 bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, dat de politie er op 3 oktober 2013 mee kwam dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt en dat hij vervolgens in voormelde zin belastend over de verdachte heeft verklaard om zelf maar in vrijheid gesteld te worden acht het hof niet aannemelijk. Het hof zal de door [medeverdachte A] op 3 oktober 2013 afgelegde verklaring gebruiken voor het bewijs nu deze gedetailleerd is, vrijwel meteen na het ongeval is afgelegd en het hof geen aanleiding heeft aan de betrouwbaarheid van die verklaring te twijfelen.
Medeverdachte [medeverdachte G] heeft bekend dat hij zich in de vechtpartij heeft gemengd. [Medeverdachte G] heeft meerdere klappen uitgedeeld, waarbij hij het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geraakt. Tevens heeft hij [slachtoffer 1] twee keer geschopt tegen zijn rug toen [slachtoffer 1] op zijn knieën zat. [12]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat ook hij heeft deelgenomen aan het gevecht. Hij zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en door een man of zes geslagen werd. Hij is er naartoe gelopen en heeft [slachtoffer 1] vervolgens een trap op zijn been en een klap in zijn maag of op zijn bovenbeen gegeven. [13]
Blijkens het door de raadsman van [slachtoffer 1] overgelegde haalbaarheidsonderzoek omtrent het letsel van [slachtoffer 1], opgemaakt op 17 februari 2015, door drs. G. Knikman, verzekeringsarts/RGA, heeft [slachtoffer 1] een verbrijzelingsbreuk net onder de kop van het rechter opperarmbeen opgelopen tijdens het voorval. De breuk is operatief behandeld met behulp van een plaat en allerlei bot-vullende delen. [14] Als gevolg daarvan is er sprake van een ernstige beperking in de schouderbewegelijkheid rechts. [15] [Slachtoffer 1] heeft dit in zijn verhoor bij de rechter-commissaris bevestigd. [16] Daarnaast was er sprake van post-commotionele klachten na het incident, dat wil zeggen klachten ná een hersenschudding. [17] Voorts ervaart aangever neurologische en psychische klachten. [18]
Het oordeel van het hof ten aanzien van feit 1
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. In de jurisprudentie kan medeplegen bestaan uit een tweetal modaliteiten:
i. i) een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, waarbij de verdachte bij de fysieke uitvoering aanwezig is geweest en in enige fase uitvoeringshandelingen heeft verricht;
ii) gedragingen die voor, tijdens of na het strafbare feit hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte niet noodzakelijkerwijs aanwezig is geweest bij de fysieke uitvoering.
Deze bijdragen moeten van voldoende intellectueel en/of materieel gewicht zijn. Het enkel aanwezig zijn van een verdachte tijdens de verwezenlijking van het delict, zonder het verrichten van uitvoeringshandelingen, en het zich niet distantiëren is hiervoor onvoldoende.
Het hof is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, mede in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat, nu de verdachte bij de fysieke uitvoering van het geweld tegen [slachtoffer 1] aanwezig is geweest en tevens in enige fase uitvoeringshandelingen heeft verricht, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld richting [slachtoffer 1] door hem opzettelijk meermalen te trappen en te slaan tegen zijn hoofd, rug en schouder.
Primair – poging doodslag
Nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een aandeel heeft gehad in het tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld, dient de vraag te worden beantwoord hoe dit geweld dient te worden gekwalificeerd.
Van een poging om met een of meer anderen een persoon van het leven te beroven is sprake indien verdachte zich – op zijn minst – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zal intreden. Het hof dient te beoordelen of de kans dat [slachtoffer 1] aan het geweld had kunnen komen te overlijden aanmerkelijk was. Of er in het onderhavige geval sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, zal moeten volgen uit de omstandigheden waaronder de gewelddadigheden hebben plaatsgevonden. Op basis van de zich thans in het dossier bevindende stukken is echter niet vast te stellen welke omstandigheden dit precies zijn geweest. Zo is niet duidelijk geworden hoe vaak en met welke kracht het slachtoffer tegen het hoofd is geschopt.
De advocaat-generaal heeft slechts in zeer algemene termen bepleit dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood ingeval van schoppen of trappen tegen het hoofd, dit is echter niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden van dit geval.
Uit het voorgaande volgt dat niet vast is komen te staan dat de kans dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het door verdachte en zijn mededaders toegepaste geweld zou komen te overlijden, aanmerkelijk was. Dat betekent vervolgens dat voorwaardelijk opzet op dat gevolg niet kan worden aangenomen.
Het hof acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Subsidiair – zware mishandeling
Het hof merkt het lichamelijk letsel dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het geweld heeft opgelopen aan als zwaar lichamelijk letsel. Hieruit volgt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling heeft begaan.
Het oordeel van het hof ten aanzien van feit 2
Geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1]
Het hof overweegt dat het hiervoor overwogene ten aanzien van de rol die verdachte heeft vervuld tijdens de vechtpartij, de conclusie wettigt dat de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld in de zin van openlijke geweldpleging. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1].
Geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2]
Het hof stelt op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 2] door meerdere personen tegen zijn hoofd en lichaam is geslagen en dat hij tegen zijn borst is getrapt, terwijl hij [slachtoffer 1]s wilde bevrijden uit het gevecht. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2].
Het hof is van oordeel dat de gedragingen die jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verricht kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van gedragingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht en waaraan de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Het scenario dat de verdediging in hoger beroep heeft geschetst, te weten dat de verdachte zich op enig moment aan het gevecht heeft onttrokken en zich daarmee heeft gedistantieerd van de geweldshandelingen die zijn gepleegd jegens [slachtoffer 2], mist feitelijke grondslag, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zelf heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] tegen zijn been heeft geschopt. [19] Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte eveneens jegens [slachtoffer 2] in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd.
Het hof is derhalve van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 augustus 2013 te [plaats], gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken schouder, heeft toegebracht door met zijn mededaders, deze opzettelijk:
- meermalen te schoppen en te slaan tegen het hoofd, en
- meermalen te schoppen en/of
tetrappen en
teslaan tegen de rug en schouder, althans het lichaam;
2.
hij op 23 augustus 2013 te [plaats], gemeente [gemeente], met anderen, op of aan de openbare weg, het [plein], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- het meermalen schoppen en slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1], en
- het meermalen schoppen en/of trappen en slaan tegen de rug en schouder, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1], en
- het trappen tegen de borst van die [slachtoffer 2], en
- het slaan op het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van zware mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Wat betreft het door de raadsvrouw ingenomen standpunt dat sprake is van eendaadse samenloop van de strafbare feiten, stelt het hof het volgende voorop. Van eendaadse samenloop is sprake, wanneer een feit in meer dan één strafbepaling valt, hetzij meermalen in dezelfde strafbepaling. Hierbij is tevens van belang, dat de strekkingen van die strafbepalingen niet wezenlijk uiteen mogen lopen.
De door verdachte gepleegde feiten zijn gekwalificeerd als het medeplegen van zware mishandeling en het openlijk in vereniging geweld plegen. Naar het oordeel van het hof is de strekking van beide delictsomschrijvingen niet wezenlijk hetzelfde. De openlijke geweldpleging ziet immers op de aanranding van de openbare orde, terwijl de zware mishandeling, ziet op een wederrechtelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit en de gezondheid. Nu de strafbare gedragingen een verschillende strekking hebben, kan niet worden gesproken van eendaadse samenloop.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De strafoplegging
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, namelijk zijn zeer jeugdige leeftijd ten tijde van het voorval, dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, dat hij berouw heeft van wat er is gebeurd en dat hij zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer en diens vrouw, dat hij door zijn vader uit huis is gezet na het incident, dat hij in geval van een onvoorwaardelijke detentie zijn vaste baan kan verliezen en dat door het tijdsverloop de maatschappelijke roep om een harde bestraffing is verminderd.
Zij verzoekt een taakstraf in combinatie met een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 23 augustus 2013 samen met anderen zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] toegebracht. [Slachtoffer 1] is meermalen tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. Dit soort geweld heeft grote lichamelijke en psychische gevolgen voor een slachtoffer. Zo heeft [slachtoffer 1] onder meer een gebroken schouder opgelopen waaraan hij is geopereerd en waarvan hij - blijkens de ter terechtzitting namens hem voorgedragen slachtofferverklaring - nog elke dag last heeft en waarvan hij vermoedelijk de rest van zijn leven ernstige hinder zal blijven ondervinden. Ten gevolge hiervan is hij niet meer in staat om betaalde arbeid te verrichten en is hij geheel afgekeurd. Het leven van [slachtoffer 1] heeft sinds het feit in het teken gestaan van een operatie, een intensief revalidatietraject, herhaalde ziekenhuisbezoeken en zeer traumatiserende ziekte- en uitvalverschijnselen. Hij moet leren leven met de blijvende gevolgen van een traumatische gebeurtenis. De fysieke gevolgen van hetgeen hem is aangedaan maken dat zijn totale leven voorgoed is veranderd; werk, sport, deelname aan gezinsactiviteiten, vrije tijdsbesteding, zorg voor de gezinsleden, het sociale leven; dit alles is ernstig ontwricht en hem grotendeels voorgoed ontnomen. Dat dit alles ook zeer grote, blijvende consequenties heeft voor de echtgenote van [slachtoffer 1] en zijn kinderen is ter zitting in hoger beroep duidelijk naar voren gebracht.
De verdachte heeft zich tevens samen met anderen schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] en diens vriend en buurman [slachtoffer 2], die [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te helpen, maar daarbij ook zelf slachtoffer is geworden. De onderhavige feiten vonden plaats op een feestelijk evenement ten overstaan van vele omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van deze geweldsuitbarsting. De gevoelens van onveiligheid met name tijdens een evenement, worden hiermee vergroot en alleen al vanuit het oogpunt van normhandhaving dient er een forse strafrechtelijke sanctie te volgen.
Onverminderd de ernst van de feiten en de ernstige gevolgen hiervan, in het bijzonder voor aangever [slachtoffer 1], zal het hof een lagere straf opleggen dan gevorderd door de advocaat-generaal. Daartoe overweegt het hof in de eerste plaats dat het hof, anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, de verdachte zal vrijspreken van het medeplegen van een poging tot doodslag. Het hof overweegt dat voor het bewezen verklaarde medeplegen van zware mishandeling en het openlijk geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur een passende sanctie zou zijn. Het hof dient echter daarnaast ook rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van deze zaak, te weten de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop. Het hof overweegt in dit verband als volgt:
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de schuldbewuste houding van de verdachte. Het hof dient rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en het gegeven dat de verdachte per 1 september 2016 een vaste aanstelling zal krijgen hetgeen hem in staat stelt in zijn levensonderhoud te voorzien en de schade aan de slachtoffers te betalen. Een onherroepelijke gevangenisstraf van lange duur zou dit doorkruisen.
Het hof heeft voorts ten voordele van verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 23 oktober 2014, betreffende de verdachte, opgemaakt door mevrouw C. van Kesteren. Hierin komt naar voren dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Tevens blijkt (ook) hieruit dat de verdachte inzicht toont in zijn gedrag en dat bij berouw toont.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen
De vorderingen
[Slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder
1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van
€ 36.080,44, inclusief de wettelijke rente. Dit bedrag is opgebouwd uit een immaterieel deel – dat expliciet bij wijze van voorschot is gevorderd – van € 30.000,00, een materieel deel van € 3.744,62 en de proceskosten ad € 2.316,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, inclusief de wettelijke rente.
[Slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 550,00, inclusief de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, inclusief de wettelijke rente.
De vordering van de advocaat-generaal
[Slachtoffer 1]
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat vordering, voor zover deze ziet op de materiele schade, niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat de complexiteit van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering, vordert zij dat het bedrag van € 30.000,00 hoofdelijk en bij wijze van voorschot zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[Slachtoffer 2]
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 400,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van het overige.
Het standpunt van de verdediging
[Slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij [slachtoffer 1] bepleit omdat de complexiteit van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onduidelijkheden bestaan omtrent de medische situatie van de benadeelde partij. Voorts geeft zij aan dat de verdachte reeds formeel aansprakelijk is gesteld voor de geleden en nog te lijden schade en is op voorhand aangekondigd en bevestigd dat er een civiele procedure zal volgen. Gelet hierop stelt zij zich op het standpunt dat nu een civiele procedure onafwendbaar is, de onderhavige vordering door een civiele rechter dient te worden beoordeeld en de benadeelde partij dan ook, bij gebrek aan belang, in deze procedure niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Tot slot verzoekt de raadsvrouw, ingeval wel een voorschot wordt toegekend, rekening te houden met de eigen schuld van [slachtoffer 1].
[Slachtoffer 2]
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit nu zij vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde heeft bepleit.
Het oordeel van het hof
[Slachtoffer 1]
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de post ‘kosten medische informatie’ voor het volledige bedrag van € 242,64 voldoende is onderbouwd en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de post ‘huishoudelijke hulp’ komt het hof tot een lager bedrag nu het hof uitgaat van een weekbedrag van € 280,- in plaats van € 324,- aangezien het slachtoffer samen met zijn vrouw en twee kinderen ouder dan 5 jaar woont. Ten aanzien van deze post zal het hof een bedrag van € 1.820,- toewijzen en het meer gevorderde afwijzen.
Voor wat betreft de post ‘materiële schade’ komt het hof ook tot een lager bedrag dan gevorderd. De benadeelde heeft over het jaar 2013 een bedrag van € 350,- eigen risico gevorderd. Bij de overgelegde stukken bevindt zich echter een rekening van € 230,40 welke dateert van vóór het bewezen verklaarde voorval. Dit bedrag zal dan ook worden afgewezen. Ten aanzien van deze post zal het hof aldus een bedrag van € 1.165,58 toewijzen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.228,22 materiële schade is geleden. Het beroep van verdachte op ‘eigen schuld’ van de benadeelde als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek zal worden gepasseerd. Het beroep hierop is onvoldoende onderbouwd en ook overigens is niet gebleken van een meer dan uiterst gering aandeel van de benadeelde in de aanleiding voor de vechtpartij, zodat dit verwaarloosd kan worden. De vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade zal derhalve tot een bedrag van € 3.228,22, hoofdelijk, worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof kiest voor deze datum, zijnde de datum van de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg, aangezien het toegewezen schadebedrag bestaat uit tientallen deelbedragen met elk een eigen ingangsdatum van de wettelijke rente, welke door de benadeelde niet benoemd is. Het uitsplitsen van al deze posten in het kader van de wettelijke rente betekent een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering voor zover deze ziet op de wettelijke rente.
Immateriële schade
Voorts heeft de benadeelde een bedrag van € 30.000,- aan immateriële schade gevorderd bij wijze van voorschot. Ter terechtzitting is namens de benadeelde desgevraagd expliciet benadrukt dat het een voorschot betreft.
Het hof begrijpt dat de benadeelde aldus verzoekt om tot een voorlopige vaststelling van een schadebedrag te komen en op basis hiervan, vooruitlopend op een procedure bij de civiele rechter, reeds een bedrag toe te wijzen. Dit impliceert dat de civiele rechter in een later stadium tot een definitieve vaststelling zou komen, hetgeen ook een ander bedrag zou kunnen zijn.
Het hof is van oordeel dat het vorderen en toewijzen van een voorschot niet past binnen de wijze waarop de voegingsprocedure is ingericht. De strafrechter geeft een oordeel ten principale. Indien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, kan hij de benadeelde niet ontvankelijk verklaren. Voorts staat het de benadeelde vrij op grond van artikel 51f lid 3 van het wetboek van Strafvordering zijn vordering te splitsen. Overigens kan de rechter ook ambtshalve overgaan tot splitsing in een deel dat als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde kan worden aangemerkt en een deel dat een onevenredige belasting zou opleveren. Het hof zal hiertoe echter niet overgaan nu de benadeelde zo expliciet om een voorschot heeft verzocht.
Tot slot merkt het hof op dat het toewijzen van een voorschot zich ook niet verhoudt tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, zeker niet nu aan deze maatregel ‘vervangende’ hechtenis is gekoppeld.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het immateriële deel van de vordering niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot toewijzing van een voorschot.
Proceskosten [slachtoffer 1]
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 1.737,- (2 punten eerste aanleg en 1 punt tweede aanleg, ad € 579,- per punt), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.228,22 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Slachtoffer 2]
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 400,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Proceskosten [slachtoffer 2]
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) wekenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het
onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.228,22 (drieduizend tweehonderdachtentwintig euro en tweeëntwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 516,40 (vijfhonderdzestien euro en veertig cent) aan materiële schade.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.737,00 (zeventienhonderd zevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.228,22 (drieduizend tweehonderdachtentwintig euro en tweeëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
42 (tweeënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het
onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. I.P.A. van Engelen,
mr. J. Candido en mr. A.M. Hol, in bijzijn van de griffier mr. S. Pels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 augustus 2016.
mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt
2.Proces-verbaal van aangifte door [getuige 4] namens [slachtoffer 1], p. 142 t/m 146.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 147.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 147 en 148.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 148.
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p. 136 en 137.
7.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p. 136 en 137.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 171 en 172.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 172.
10.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend door [getuige 3], p. 196 en 197.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte A], p. 294 en 295.
12.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte G], p. 303 en 304.
13.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, p. 272 en 273.
14.Geschrift, te weten een brief van drs. G. Knikman d.d. 17 februari 2015, over het medisch haalbaarheidsonderzoek, p. 1.
15.Geschrift, te weten een brief van drs. G. Knikman d.d. 17 februari 2015, over het medisch haalbaarheidsonderzoek, p. 2.
16.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris op 2 maart 2015.
17.Geschrift, te weten een brief van drs. G. Knikman d.d. 17 februari 2015, over het medisch haalbaarheidsonderzoek, p. 2.
18.Geschrift, te weten een brief van drs. G. Knikman d.d. 17 februari 2015, over het medisch haalbaarheidsonderzoek, p. 3.
19.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 augustus 2016.