Dwaling
11. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat sprake is van het wilsgebrek dwaling dan wel misbruik van omstandigheden en dat hij zich daarom rechtsgeldig heeft beroepen op de vernietigbaarheid van overeenkomst 2.
12. Volgens Proximedia is dit beroep op grond van het in artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder b en c BW verjaard. Het hof verwerpt dit beroep op verjaring. In artikel 3:51 lid 3 BW is bepaald dat een beroep in rechte op een vernietigingsgrond “te allen tijde” kan worden gedaan ter afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering. Anders gezegd: met betrekking tot een defensief beroep op een vernietigingsgrond (ter afwering van een vordering) speelt verjaring geen rol. Gelet hierop kan [geïntimeerde] zich ter afwering van de vorderingen van Proximedia wel degelijk op de vernietigingsgronden dwaling en misbruik van omstandigheden beroepen en kan van verjaring van dat beroep geen sprake zijn.
13. Het hof zal eerst beoordelen of [geïntimeerde] zich ten aanzien van overeenkomst 2 terecht heeft beroepen op het wilsgebrek dwaling, als geregeld in artikel 6:228 BW. Voor de vraag of sprake is van dwaling ten aanzien van overeenkomst 2, is de wijze van totstandkoming van overeenkomst 1 van belang.
14. Ten aanzien van de totstandkoming van overeenkomst 1 heeft [geïntimeerde] - kort samengevat - gesteld dat door de vertegenwoordiger van Proximedia tijdens het bezoek op 17 februari 2009 verschillende toezeggingen aan hem zijn gedaan – een gratis laptop, een gratis betaalautomaat en de mogelijkheid van tussentijdse opzegging – die naderhand niet zijn nagekomen. Volgens [geïntimeerde] is hij naar aanleiding van die niet nagekomen toezeggingen overeenkomst 1 aangegaan.
15. Proximedia betwist dat aan [geïntimeerde] voorafgaand aan de totstandkoming van overeenkomst 1 door haar vertegenwoordiger toezeggingen zijn gedaan die later niet zijn nagekomen. Het hof gaat echter aan die betwisting als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd voorbij, nu Proximedia in haar hiervóór in r.o. 1.9 deels weergegeven brief zelf toegeeft dat haar vertegenwoordiger toezeggingen heeft gedaan die niet nagekomen konden worden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe de betwisting door Proximedia valt te rijmen met de inhoud van bedoelde brief.
16. Er moet naar het oordeel van het hof aldus van worden uitgegaan dat de vertegenwoordiger van Proximedia voorafgaand aan het sluiten van overeenkomst 1 toezeggingen aan [geïntimeerde] heeft gedaan die naderhand niet konden worden nagekomen. Dit impliceert dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van overeenkomst 1 als gevolg van door (de vertegenwoordiger van) Proximedia gedane uitlatingen een onjuiste voorstelling van zaken had. Nu Proximedia niet heeft bestreden dat [geïntimeerde] overeenkomst 1 bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten, oordeelt het hof dat [geïntimeerde] overeenkomst 1 op de voet van artikel 6:228 aanhef en onder a BW had kunnen vernietigen op grond van dwaling.
17. De dwaling ten aanzien van overeenkomst 1 werkt door naar overeenkomst 2. [geïntimeerde] stelt dat hij kort na het sluiten van overeenkomst 1 telefonisch contact heeft gehad met Proximedia, in de persoon van [X]. Partijen zijn het niet eens over wat zij tijdens het telefoongesprek hebben besproken, met name of [geïntimeerde], zoals hij stelt, heeft gezegd dat hij de overeenkomst wilde beëindigen en Proximedia hierop heeft geantwoord dat dit niet mogelijk was, anders dan tegen betaling van de ontbindingsvergoeding. In beginsel is naar het oordeel van het hof op dit punt bewijslevering aangewezen, waarbij de bewijslast van de door hem gestelde mededelingen op [geïntimeerde] rust.
18. Indien [geïntimeerde] in dat bewijs slaagt en aldus moet worden aangenomen dat Proximedia tijdens het telefoongesprek aan [geïntimeerde] heeft medegedeeld dat tussentijdse beëindiging van overeenkomst 1 niet mogelijk was en dat indien [geïntimeerde] de overeenkomst zou willen ontbinden, hij de ontbindingsvergoeding diende te betalen, is deze mededeling gezien het vorenstaande onjuist. [geïntimeerde] kan in dat geval overeenkomst 2 vernietigen op grond van dwaling, daar het hof in de omstandigheden van het geval aannemelijk acht dat [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken - als hij had geweten dat hij overeenkomst 1 wel kosteloos tussentijds kon beëindigen - overeenkomst 2 niet zou zijn aangegaan. Dit geldt zowel in de situatie dat Proximedia wist dat haar (veronderstelde) mededeling onjuist was, in welk geval zij haar mededelingsplicht heeft geschonden, als in de situatie dat zij dit net als [geïntimeerde] niet wist, in welk geval sprake is van wederzijdse dwaling.
19. [geïntimeerde] heeft zich in de brief van zijn advocaat van 3 februari 2011 beroepen op de vernietigingsgrond dwaling. De conclusie van het voorgaande is dat [geïntimeerde] daarmee overeenkomst 2 rechtsgeldig heeft vernietigd, er veronderstellenderwijs vanuit gaande dat Proximedia hem heeft gezegd dat hij overeenkomst 1 niet kosteloos kon beëindigen.
20. Dat brengt het hof bij de gevolgen die de vernietiging van overeenkomst 2 zou hebben.
21. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:53 lid 1 BW werkt een vernietiging terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat overeenkomst 2 als gevolg van het geslaagde beroep op de vernietiging daarvan door [geïntimeerde] geacht moet worden nietig te zijn geweest vanaf het moment waarop zij tot stand kwam.
22. Proximedia heeft echter verzocht om op grond van het bepaalde in artikel 3:53 lid 2 BW aan de vernietiging geheel of ten dele haar werking te ontzeggen. Dit gelet op het feit dat de reeds ingetreden gevolgen van de rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt: aan de overeenkomst is gedurende langere tijd uitvoering gegeven, en in dat kader is volgens Proximedia een website ontwikkeld en onderhouden waarvan [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt, is een domeinnaam geregistreerd en gehost, is een e-mailadres gecreëerd en is een catalogusmodule aan [geïntimeerde] verstrekt. Voorts heeft Proximedia coulancehalve diensten aan [geïntimeerde] verleend met betrekking tot het plaatsen van foto’s op de website. Met al deze werkzaamheden zijn, aldus Proximedia, aanzienlijke kosten gemoeid.
23. Het hof is van oordeel dat Proximedia zich er terecht op beroept dat de genoemde, reeds ingetreden gevolgen van de rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Het hof ziet hierin voldoende aanleiding om – indien [geïntimeerde] zou slagen in het bewijs omtrent het verloop van het telefoongesprek – aan de vernietiging van overeenkomst 2 haar werking gedeeltelijk te ontzeggen, in die zin dat Proximedia aanspraak kan blijven maken op de maandelijkse termijnbedragen tot 3 februari 2011. Eerst bij brief van 3 februari 2011 heeft [geïntimeerde] aan Proximedia kenbaar gemaakt dat hij zich niet langer aan de overeenkomst gebonden achtte. Het hof gaat er daarom vanuit dat hij tot die datum van de door Proximedia geleverde diensten gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat Proximedia nog aanspraak kan maken op betaling over de periode van juli 2010 tot februari 2011, zijnde € 824,67 (zeven maal € 117,81).
24. Het beroep van Proximedia op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW leidt niet tot een andere beoordeling, reeds omdat toewijzing van een hoger bedrag dan € 824,67 naar het oordeel van het hof in de omstandigheden van het geval niet redelijk zou zijn. Dit beroep kan daarom bij gebrek aan belang verder buiten bespreking blijven.
25. Gelet op het voorgaande kan het beroep dat [geïntimeerde] (op dezelfde feitelijke grondslag) doet op misbruik van omstandigheden eveneens bij gebrek aan belang buiten bespreking blijven. Aanvaarding van dat beroep zou immers dezelfde gevolgen hebben als het hiervóór besproken beroep op dwaling.
26. De eerste tussenconclusie is dat als ervan wordt uitgegaan dat Proximedia de veronderstelde telefonische mededeling heeft gedaan, [geïntimeerde] overeenkomst 2 op
3 februari 2011 rechtsgeldig heeft vernietigd en dat die vernietiging tot gevolg heeft dat Proximedia in rechte enkel aanspraak kan maken op een bedrag van € 824,67 aan onbetaald gebleven facturen.
27. Gelet op de betwisting door Proximedia dat zij bedoelde mededeling heeft gedaan, zou bewijslevering in de rede liggen. Op grond van het navolgende komt het hof aan bewijslevering echter niet toe.