In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen Stichting Waterweg Wonen en een huurder, hierna te noemen [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan na een huurachterstand van vier maanden, waarbij Waterweg Wonen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van Waterweg Wonen afgewezen, maar de appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de huur voor de maanden juli, augustus en september niet heeft betaald en dat de huurachterstand in de gegeven omstandigheden voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van [geïntimeerde] niet zodanig waren dat de tekortkoming als gering kon worden aangemerkt. De eerdere beslissing van de kantonrechter werd vernietigd en de vorderingen van Waterweg Wonen werden alsnog toegewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van de huurtermijnen na december 2015.
Het hof heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen één maand na betekening van het arrest en tot betaling van de achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten. Tevens zijn de proceskosten in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep ten laste van [geïntimeerde] gebracht. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.