Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 12 januari 2016
[appellant],
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid),
Het geding
Beoordeling in hoger beroep
eindevan de jaren negentig van de vorige eeuw (hierna: de relevante periode). Volgens
grief Iis de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een kortere periode (tot 31 december 1993). De
grieven II tot en met VIrichten zich tegen de oordelen van de rechtbank dat in de relevante periode geen sprake is geweest van:
“jaren te laat”(pleitnota in hoger beroep onder 37) tot het algehele verbod op het gebruik van asbest is overgegaan, moet voorbij worden gegaan. In hoger beroep staat alleen de periode vanaf 20 februari 1993 tot het einde van de jaren negentig ter beoordeling (zie onder 3.1). Bij aanvang van die periode bestond reeds regelgeving die voorzag in een asbestverbod, te weten het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet 1993. De inwerkingtreding daarvan vond circa vijf maanden later plaats, op 1 juli 1993. Aan de zijde van de Staat is toegelicht dat de wetgever bij de vaststelling van die termijn in aanmerking heeft genomen dat de regelgeving noopte tot het omschakelen van productieprocessen zodat onmiddellijke invoering van het asbestverbod ongewenst was. Ook is er op gewezen dat de Staat geen gevolg heeft gegeven aan de wens van de Arboraad om een langere termijn voor inwerkingtreding in aanmerking te nemen. Gelet op deze afweging, en gegeven de ruime beleidsvrijheid die de Staat hierbij toekomt, heeft de Staat in redelijkheid tot een termijn van inwerkingtreding van circa vijf maanden kunnen komen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat gedurende die termijn wel andere regelgeving gold die beperkingen stelde aan het werken met asbest (zoals het Besluit van 10 december 1991 tot wijziging van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1991, 685) (hierna: het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet 1991).