Uit contact met de jeugdreclassering komt naar voren dat er nog steeds zorgen zijn over het functioneren van de verdachte. Eerdere aanpakken om recidive te voorkomen, werkten bij de verdachte tot nu toe onvoldoende. Zo hield hij zich bijvoorbeeld niet aan de afspraken die in het
kader van de Harde Kern Aanpak waren gemaakt en hij onttrok zich al snel weer aan het gezag van zijn ouders. De jeugdreclasseerder heeft in het onderhavige onderzoek twijfels geuit over de haalbaarheid van de aan de verdachte opgelegde Topzorg, dit omdat bij Topzorg veel verwacht van de jeugdige en het gezinssysteem. De verdachte wil het gezin er echter buiten houden. De jeugdreclassering is van mening dat de eerder geadviseerde TACT nog steeds passend lijkt te zijn, tenzij de verdachte alsnog zal meewerken aan Topzorg of
als er binnen de JJI reeds een soortgelijke training zou worden aangeboden. De jeugdreclasseerder is daarnaast van mening dat de verdachte nog de nodige sturing nodig heeft, omdat die vanuit het netwerk onvoldoende wordt geboden.
Hoewel de verdachte nergens aan mee lijkt te (willen) werken, vindt de Raad het belangrijk dat er toch op wordt ingezet dat hij vaardigheden leert, die hem kunnen helpen
om uit probleemsituaties te blijven en die hem helpen om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen. Tot nu toe heeft niets wat hierop was gericht van de grond kunnen komen, waardoor er feitelijk nog nauwelijks iets is veranderd. Ook vindt de Raad het belangrijk dat de verdachte voorlopig nog begeleid wordt, vooral met
betrekking tot zijn schoolgang, werk, vrijetijdsbesteding en omgang met vrienden. Om te voorkomen dat de verdachte, zodra hij vrijkomt, al snel weer in herhaling valt voor wat betreft delictgedrag, is het belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan zaken als gezag van volwassenen accepteren, alsook het adequaat uiten van zijn emoties, boosheid en teleurstelling in het bijzonder. Verder is het belangrijk dat de verdachte deel kan nemen aan een passende opleiding, gelet op de
hiaten in zijn schoolgang, die mede samenhangen met de (achteraf onjuist gebleken) veronderstelling dat bij de verdachte sprake was van een licht verstandelijke
beperking, waardoor hij langdurig is onderschat en niet op zijn plaats was binnen het praktijkonderwijs dat hij volgde. De indruk bestaat dat dit mede de gedragsproblemen van de verdachte op school in de hand heeft gewerkt, dan wel heeft versterkt.