ECLI:NL:GHDHA:2016:2468

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
22-002964-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.A. Schuering
  • TH.P.L. Bot
  • D. Jalink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep betreffende diefstal van een fiets met procesrechtelijke overwegingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van diefstal van een fiets op 4 augustus 2014 te Rotterdam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging zou moeten worden verklaard, omdat de verbalisanten zonder overleg met de verdediging een aanvullend proces-verbaal hadden opgemaakt. Het hof oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie bevoegd was om nader onderzoek te laten doen en dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid.

Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de verbalisanten als getuigen te horen, maar het hof wees dit verzoek af. Het hof oordeelde dat de verklaringen in het aanvullend proces-verbaal niet wezenlijk verschilden van de eerdere verklaringen en dat er geen grond was voor het horen van de verbalisanten. Ook het verweer dat de verbalisanten onrechtmatig de woning van de verdachte waren binnengetreden, werd verworpen. Het hof concludeerde dat het enkel plaatsen van een voet tegen de voordeur niet kon worden aangemerkt als binnentreden.

Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de aangebrachte aanvullingen op de gronden. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken in openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002964-15
Parketnummer: 10-167476-14
Datum uitspraak: 29 juli 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2014 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets (van het merk Kronan, kleur blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Nadere overwegingen
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat hij bij appelschriftuur heeft verzocht een tweetal verbalisanten als getuigen te doen horen en dat het Openbaar Ministerie zonder overleg met de verdediging de betreffende verbalisanten een aanvullend proces-verbaal heeft laten opmaken.
De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat het Openbaar Ministerie de appelschriftuur van de verdediging aan de verbalisanten heeft opgestuurd, waardoor de verbalisanten kennis konden nemen van de door de verdediging gestelde onregelmatigheden bij de aanhouding. Door deze gang van zaken heeft het Openbaar Ministerie een eerlijke berechting in hoger beroep onmogelijk gemaakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het staat het Openbaar Ministerie vrij om in elke stand van de vervolging nader onderzoek te laten doen en een aanvullend proces-verbaal op te laten maken ten aanzien van een bepaald punt dat door de verdediging ter sprake is gebracht, en daartoe de appelschriftuur aan de verbalisanten te doen toekomen, zodat het de verbalisanten duidelijk is waarover aanvullend proces-verbaal moet worden opgemaakt. De door de raadsman gewenste duidelijkheid kon immers in beginsel ook langs die weg worden verkregen. Als het Openbaar Ministerie daartoe van die bevoegdheid gebruik maakt, leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ook niet in het geval – zoals in casu – is gevraagd om de betreffende verbalisanten als getuigen te doen horen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
De raadsman heeft ter zitting subsidiair verzocht de betreffende verbalisanten alsnog als getuigen te doen horen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat hij de verbalisanten onder ede zou willen horen, omdat de verbalisanten in het aanvullend proces-verbaal anders verklaren dan in het oorspronkelijke proces-verbaal en dat dit wellicht zijn oorzaak heeft in de omstandigheid dat de verbalisanten niet uit hun eigen geheugen hebben verklaard, maar zijn teruggevallen op wat in de appelschriftuur is opgenomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verzoek van de raadsman om de verbalisanten als getuigen te doen horen – op welk verzoek het verdedigingsbelang van toepassing is - wordt gemotiveerd met de stelling dat de verbalisanten in het aanvullend proces-verbaal anders verklaren dan in het oorspronkelijke proces-verbaal.
Het hof is van oordeel dat de verbalisanten in het aanvullend proces-verbaal niet iets anders hebben verklaard dan in het eerder door hen opgemaakte proces-verbaal, maar slechts op één punt – het zetten van een voet tussen de deur van de woning van de verdachte – een nadere toelichting hebben gegeven. Voor het horen van deze verbalisanten om de door de verdediging aangegeven reden is dan ook geen grond. Nu de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom een verdedigingsbelang gemoeid zou zijn met het alsnog horen van de beide verbalisanten als getuigen, kan de verdachte door het niet horen van de beide verbalisanten als getuigen niet in zijn verdediging zijn geschaad. Het hof wijst het verzoek om beide verbalisanten als getuigen te horen af.
De raadsman heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de verbalisanten ter fine van aanhouding onrechtmatig zijn binnengetreden in de woning van de verdachte, althans daarmee een aanvang hebben gemaakt doordat één van de verbalisanten zijn voet zo heeft geplaatst dat de voordeur van de woning van de verdachte niet kon dichtvallen. De raadsman heeft daaraan de conclusie verbonden dat de processen-verbaal van politie, bevattende de verklaringen van de verdachte, alsmede het aanvullend proces-verbaal voor het bewijs buiten beschouwing moeten worden gelaten en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat het enkel tegen de voordeur plaatsen van een voet door de verbalisant om de in het aanvullend proces-verbaal vermelde reden niet kan worden aangemerkt als binnentreden in de zin van de Algemene wet op het binnentreden. Voorts blijkt uit het dossier niet dat de verbalisanten op enig moment voornemens waren om onrechtmatig binnen te treden.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen dienen te worden aangevuld met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2015 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014320813-8.
Het vonnis waarvan beroep kan verder onder aanvulling van gronden worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering, mr. TH.P.L. Bot en mr. D. Jalink, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juli 2016.
Mr. D. Jalink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.