Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
22 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de alimentatie voor een jongmeerderjarige, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De jongmeerderjarige verzoekt het hof om een bijdrage van € 360,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015, ten laste van zijn moeder. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om het hoger beroep ongegrond te verklaren. Het hof heeft de zaak op 11 mei 2016 mondeling behandeld en partijen de gelegenheid gegeven om in onderling overleg tot een schikking te komen, maar dit is niet gelukt.
Het hof overweegt dat de behoefte van de jongmeerderjarige niet eerder is vastgesteld en dat de financiële gegevens van de vader en de stiefmoeder ontbreken, waardoor het moeilijk is om de draagkracht van de ouders te bepalen. De moeder heeft aangegeven dat zij een maandelijkse draagkracht heeft van € 100,-, maar het hof oordeelt dat de jongmeerderjarige niet benadeeld mag worden door het ontbreken van gegevens van de vader en stiefmoeder. Het hof komt tot de conclusie dat de moeder een bijdrage van € 150,- per maand kan betalen, rekening houdend met haar financiële situatie en de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige.
De uitspraak van het hof vernietigt de eerdere beschikking en bepaalt dat de moeder met ingang van 30 maart 2015 een bijdrage van € 150,- per maand aan de jongmeerderjarige moet betalen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beslissing is genomen door de rechters C.M. Warnaar, L.F.A. Husson en W. Burgerhart, en is uitgesproken op 24 augustus 2016.