1.12[geïntimeerde] heeft de factuur niet voldaan.
2. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van
€ 10.255,64 aan openstaande hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 6 juli 2012, alsmede tot betaling van € 122,55 aan buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2012, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. [appellant] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat koper niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het geldig inroepen van de ontbindende voorwaarde zodat sprake is van een onherroepelijke koopovereenkomst. Het feit dat [geïntimeerde] heeft afgezien van het vorderen van nakoming van de koopovereenkomst, ontslaat haar niet van haar betalingsverplichting jegens hem.
3. Na gemotiveerd verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4. In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen alsnog toe te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met rente. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] zijn eis vermeerderd met inmiddels gemaakte beslagkosten.
5. [appellant] heeft één grief aangevoerd die gericht is tegen het oordeel van de kantonrechter - samengevat - dat [appellant] als opdrachtnemer van [geïntimeerde] zich er in redelijkheid niet op kan beroepen dat er geen twee schriftelijke afwijzingen zijn en dat de ontbindende voorwaarde dus niet rechtsgeldig is ingeroepen. In de toelichting en tijdens het pleidooi heeft [appellant] betoogd dat koper niet aan zijn inspanningsverplichting, voortvloeiende uit het financieringsvoorbehoud, heeft voldaan nu er slechts één afwijzingsverklaring, zonder enig bewijsmateriaal, is overhandigd. [geïntimeerde] en koper hebben in artikel 13 van de koopovereenkomst de uitdrukkelijke contractuele afspraak gemaakt dat koper op de ontbindende voorwaarde slechts een beroep kon doen door aan verkoper tenminste twee schriftelijke afwijzingen te overleggen welke onderbouwd dienden te worden met bewijsmaterialen. Aan die voorwaarden is niet voldaan. Er is per e-mail in plaats van per aangetekend schrijven dan wel per fax met ontvangstbevestiging slechts één afwijzingsverklaring overhandigd terwijl deze verklaring niet is onderbouwd met enig bewijsstuk. Volgens [appellant] is dus op 27 oktober 2011 een perfecte koopovereenkomst tot stand gekomen, heeft [appellant] zijn opdracht voltooid en heeft hij daarmee recht op courtage. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het in de branche gebruikelijk is dat de courtage verschuldigd wordt op het moment van de totstandkoming van de (obligatoire) overeenkomst. Dat [geïntimeerde] en koper met wederzijds goedvinden hebben besloten geen verdere uitvoering aan de tot stand gekomen overeenkomst te geven, komt in de rechtsverhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] voor rekening van [geïntimeerde] en ontslaat haar niet van haar betalingsverplichting jegens [appellant], aldus nog steeds [appellant].
6. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat koper op 28 oktober 2011 een beroep op de ontbindende voorwaarde heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] op dat moment de vervulling van de voorwaarde heeft betwist of tegen het inroepen van de ontbindende voorwaarde heeft geprotesteerd. Integendeel, volgens [geïntimeerde] is zij, op basis van de mededeling van koper en de beschikbare informatie, ervan uitgegaan dat koper de financiering niet rond kon krijgen. Aangenomen moet dan ook worden dat [geïntimeerde] het beroep op de ontbindende voorwaarde heeft aanvaard. Dat volgt overigens ook uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] koper niet gesommeerd heeft tot nakoming van de overeenkomst en [geïntimeerde] en koper geen enkele uitvoering aan de koopovereenkomst hebben gegeven. Weliswaar heeft [appellant] geruime tijd later, namelijk bij brief van 21 december 2011, een ingebrekestelling voor het niet nakomen van de koopovereenkomst aan koper gezonden doch [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat zij daartoe toestemming heeft gegeven omdat zij daarvoor eerst nadere informatie nodig had die [appellant] haar zou toesturen. Voor zover zij die toestemming wel (mondeling) zou hebben gegeven, staat als onvoldoende weersproken vast dat zij op het in voornoemde brief verwoorde standpunt meteen terug is gekomen. [geïntimeerde] heeft overigens ook na de in de ingebrekestelling genoemde termijn van 31 december 2011 geen nakoming gevorderd noch aanspraak gemaakt op de in de brief vermelde boete of schadevergoeding. De ingebrekestelling kan derhalve niet als grondslag dienen voor de stelling dat er tussen [geïntimeerde] en koper een onherroepelijke obligatoire overeenkomst tot stand is gekomen.
Nu koper en verkoper er zelf vanuit zijn gegaan dat de koopovereenkomst is ontbonden, kan een derde (in casu: [appellant]) zich niet er op beroepen dat deze koopovereenkomst niet (op de juiste wijze) zou zijn ontbonden. Dit klemt temeer nu koper in deze procedure geen partij is. Het hof kan niet treden in de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en koper en kan zeker niet, zoals [appellant] kennelijk wel beoogt, in de rechtsverhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] uitgaan van een andere, volledig aan de standpunten van de partijen bij die rechtsverhouding tegenstrijdige, juridische vaststelling met betrekking tot het bestaan van de koopovereenkomst.
7. Uit het voorgaande volgt dat de grief niet kan slagen. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd en de gevorderde beslagkosten zullen worden afgewezen. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.