[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 3 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Aan de verdachte is voor zover thans van belang ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te Dordrecht, een ambtenaar, te weten [benadeelde partij A] (agent van politie Eenheid Rotterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht met zijn, verdachtes, elleboog tegen/in het gezicht, althans tegen/op het hoofd te stoten en/of slaan;
5.
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te Dordrecht een ambtenaar,
- [ benadeelde partij B] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en/of
- [ benadeelde partij C] (agent van politie Eenheid Rotterdam),
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling opzettelijk heeft beledigd, door meermalen, althans eenmaal het volgende tegen hem/haar/hun te zeggen:
- " Jullie met je kankerkoppen, kankeridioten" en/of
- " Kankerhoeren, kankeridioten, kankerwijven",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
en/of
een ambtenaar,
- [ benadeelde partij A] (agent van politie Eenheid Rotterdam), gedurende en/of ter zake van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, opzettelijk heeft beledigd, door in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde partij A] te spugen, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand bevond van voornoemde [benadeelde partij A].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks23 januari 2015 te Dordrecht, een ambtenaar, te weten [benadeelde partij A] (agent van politie Eenheid Rotterdam), gedurende
en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht met zijn, verdachtes, elleboog tegen
/inhet gezicht
, althans tegen/op het hoofdte stoten
en/of slaan;
5.
hij op
of omstreeks23 januari 2015 te Dordrecht een ambtenaar,
- [ benadeelde partij B] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en
/of
- [ benadeelde partij C] (agent van politie Eenheid Rotterdam),
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, in
zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling opzettelijk heeft beledigd, door
meermalen, althans eenmaalhet volgende tegen
hem/haar/hun te zeggen:
- " Jullie met je kankerkoppen, kankeridioten" en/of
- " Kankerhoeren, kankeridioten, kankerwijven",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
en/of
een ambtenaar,
- [benadeelde partij A] (agent van politie Eenheid Rotterdam), gedurende en/of ter zake van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, opzettelijk heeft beledigd, door in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde partij A] te spugen, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand bevond van voornoemde [benadeelde partij A].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat het onmogelijk is dat de verdachte de politieambtenaar [benadeelde partij A] door middel van zijn elleboog heeft mishandeld, nu de verdachte geboeid was. Subsidiair is betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om de agent te mishandelen. Derhalve behoort de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof verwerpt de verweren.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij A] d.d. 23 januari 2015, met proces-verbaalnummer PL1700-2015030199-1, volgt dat de verdachte, ondanks het feit dat hij geboeid was, de politieambtenaar [benadeelde partij A] met zijn elleboog tegen de kaak raakte. Daarna zei de verdachte: “Lekker voor je kankerlijer”. Tevens volgt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2015, met proces-verbaalnummer PL1700-2015030240-6 dat de politieambtenaren [benadeelde partij B] en [benadeelde partij C] aanwezig waren bij dit incident en zagen dat de verdachte met zijn elleboog met kracht een stoot gaf op de kaak van hun collega [benadeelde partij A].
Het hof kent gewicht toe aan deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, waaruit naar het oordeel van het hof genoegzaam is komen vast te staan dát de verdachte politieambtenaar [benadeelde partij A] een elleboogstoot heeft gegeven én dat dat ondanks de bij de verdachte aangelegde boeien kennelijk ook, anders dan de verdachte heeft betoogd, mogelijk was.
Met betrekking tot het opzet op de mishandeling kent het hof daarnaast betekenis toe aan de waarneming van de verbalisanten dat de verdachte zijn elleboogstoot ook met kracht gaf, welke gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders kan worden geduid dan als een handeling die erop gericht was de agent te raken. Op grond van het vorenstaande, in onderling verband bezien met de strekking van de bewoordingen die de verdachte vervolgens heeft gebezigd, concludeert het hof dan ook dat de verdachte politieambtenaar [benadeelde partij A] opzettelijk heeft mishandeld.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake was van een rechtmatige uitoefening van de bediening door de politieambtenaren, nu het proportionaliteitsbeginsel is geschonden. Daartoe is aangevoerd dat de politie, voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte, telefonisch met hem een afspraak voor een gesprek had gemaakt, in welk gesprek de verdachte had aangegeven dat zijn deurbel kapot was en dat de politie haar komst derhalve telefonisch moest aankondigen. Vervolgens is de politie de woning echter met een zogenoemde “boom” binnengetreden teneinde tot aanhouding van de verdachte over te gaan. Dientengevolge is in de visie van de verdediging geen sprake van een rechtmatige uitoefening van de bediening en dient voor dit strafverzwarende deel in de tenlastelegging vrijspraak te volgen.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van het procesdossier, meer in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2015 met proces-verbaalnummer PL1700-2015030240-6 en het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2015 met proces-verbaalnummer PL1700-2015030240-15, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 januari 2015 ontving de politie een melding van huiselijk geweld, vermoedelijk begaan door de vriend van [vriendin verdachte], de verdachte. Om achter zijn adres te komen werd telefonisch contact gelegd met de verdachte. Afgesproken werd dat de politie later die dag bij hem langs zou komen voor een gesprek. De politie had ondertussen letsel in het gezicht van [vriendin verdachte] waargenomen. Omdat [vriendin verdachte] vervolgens tevens aangaf dat zij ook in de woning van de verdachte opgesloten was geweest, is de aanhouding van de verdachte bevolen.
Ter plaatse heeft de politie meerdere malen hard aangeklopt op de voordeur. De deur werd echter niet geopend, ondanks het feit dat de politie stemgeluiden uit de woning hoorde. Vervolgens heeft de politie luid geroepen om de deur te openen en daarbij met luide stem gewaarschuwd dat er anders geweld werd gebruikt. Aangezien ook hieraan geen gevolg werd gegeven, heeft de politie de voordeur met geweld door middel van de “boom” geopend. Het bleek te gaan om een kamerverhuurpand. Na het aankloppen op de voordeur van verdachtes woning, opende deze de deur en riep hij bij de mededeling van zijn aanhouding: “Denken jullie dat ik me aan laat houden door zulke sukkels”. De politie heeft zich om die reden genoodzaakt gevoeld geweld te gebruiken bij de aanhouding van de verdachte.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, is het hof van oordeel dat de wijze van optreden door de politie voldeed aan de maatstaven van proportionaliteit en subsidiariteit. De politie heeft meermalen getracht om de verdachte zijn deur zelf te laten opendoen, voordat zij overgingen tot het gebruik van de zogenoemde “boom”. Dat de deurbel kapot was, zoals door de verdachte betoogd, vindt geen steun in de stukken, evenmin als zijn stelling dat hij de politie had verzocht hem vooraf te bellen.
Na de pogingen van de politie om de woning zonder toepassing van geweld binnen te gaan, heeft de politie naar het oordeel van het hof in redelijkheid kunnen beslissen tot het binnentreden in de woning door middel van de “boom” en tot aanhouding van de verdachte. De politieambtenaren hebben derhalve rechtmatig in hun bediening gehandeld.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieambtenaar en tevens aan belediging van twee politieambtenaren. Dit handelen van verdachte levert een onaanvaardbare aantasting op van het openbaar gezag en verdient derhalve een strafrechtelijke reactie.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Anderzijds houdt het hof rekening met de omstandigheid dat het gebruik van de “boom” bij het binnentreden in een woning in het algemeen als zeer heftig wordt ervaren en dat dit op de verdachte, met name nu hij rekening hield met een gesprek met de politie, een escalerende uitwerking heeft gehad.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij B]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij B] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 en 5 ten laste gelegde tot een bedrag van € 300,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij, met bepaling dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Aangezien door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij C]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij C] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 en 5 ten laste gelegde tot een bedrag van € 300,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij, met bepaling dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Aangezien door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij A]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 en 5 ten laste gelegde tot een bedrag van € 200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en me oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 150,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat niet is komen vast te staan dat deze immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij A]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,-- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij A].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.