ECLI:NL:GHDHA:2016:2377

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
2200577515
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van diefstal met braak na beoordeling van bewijs en bijdrage verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van de ten laste gelegde woninginbraak, waarbij hij samen met anderen een aantal verpakkingen babyvoeding en andere goederen zou hebben weggenomen. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden zou worden veroordeeld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kwalificatie van medeplegen niet gerechtvaardigd is, omdat de bijdrage van de verdachte aan het delict niet van voldoende gewicht was. Het hof heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is gesteld dat voor medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking vereist is, en dat de bijdrage van de verdachte tijdens het delict moet worden aangetoond. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte een gewichtige bijdrage heeft geleverd aan de woninginbraak, en spreekt hem vrij van het ten laste gelegde. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, wordt deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005775-15
Parketnummer: 09-817567-15
Datum uitspraak: 11 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 december 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan het adres [adres] heeft weggenomen een (groot) aantal verpakkingen babyvoeding (Nutrilon en/of huismerk) en/of een heuptas en/of een koffer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een raam van die woning te forceren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte medepleger is van de ten laste gelegde woninginbraak.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, stelt het hof voorop dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat brengt mee dat, indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, op de rechter de taak rust dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate, indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Gelet op deze jurisprudentie is het hof van oordeel dat op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte aan het ten laste gelegde een zodanig gewichtige bijdrage heeft geleverd dat sprake is geweest van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Immers, als al op basis van de voorhanden zijnde stukken kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte A] – naast [medeverdachte B] - twee van de drie personen waren die door de getuige [getuige 1] waren gezien bij de woning aan [adres] te Zoetermeer en de auto, dan nog blijft in het ongewisse wat zich daaraan voorafgaand precies heeft afgespeeld en, derhalve, wat de eventuele aard en omvang van verdachtes bijdrage aan het delict is geweest, laat staan of enige bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken.
Mitsdien wordt de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 7.168,--. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van de verdachte in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. De advocaat-generaal heeft tevens verzocht het hoofdelijk door de verdachte te betalen bedrag te bepalen op € 2.200,--.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Aangezien door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. S. van Dissel en mr. Th.P.L. Bot, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 augustus 2016.