[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 1 oktober 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres A]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1522 gram hennep en/of ongeveer 54 (vrouwelijke) hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 1 oktober 2012 te 's-Gravenhage met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres A]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1522 gram hennep en/of ongeveer 54 (vrouwelijke) hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 1 oktober 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of de huur voor dat pand te betalen en/of de energierekening voor dat pand te betalen;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 23 april 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een kogelvrijvest heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat kogelvrijvest wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
hij op of omstreeks 23 april 2013 te 's-Gravenhage een of meer munitie van categorie III, te weten 101 (diverse) hagelpatronen en/of 34 revolver munitie (kaliber 38 special), voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
een of meer onbekend gebleven personen in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2012 tot en met 1 oktober 2012 te 's-Gravenhage met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad(in een pand aan [adres A]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1522 gram hennep en
/ofongeveer 54 (vrouwelijke) hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/ofbij het plegen van welk
(e)misdrijf
/misdrijvenverdachte in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2012 tot en met 1 oktober 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen,
althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/ofopzettelijk behulpzaam is geweest, door
aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/ofde huur voor dat pand te betalen en
/ofde energierekening voor dat pand te betalen;
2.
hij op
of omstreeks23 april 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33 gram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks23 april 2013 te 's-Gravenhage
, in elk geval in Nederland,een kogelvrijvest
heeft verworven,voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
het verwerven ofhet voorhanden krijgen van dat kogelvrijvest wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat het
(een
)door misdrijf verkregen goed
(eren)betrof;
4.
hij op
of omstreeks23 april 2013 te 's-Gravenhage
een of meermunitie van categorie III, te weten 101
(diverse)hagelpatronen en
/of34 revolvermunitie (kaliber 38 special), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging ter zake van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de verdachte nimmer in het pand aan [adres A] is geweest en derhalve ook nooit op de hoogte is geweest van het feit dat zich in dat pand een hennepplantage bevond. Weliswaar werden door hem enkele huur- en energierekeningen betaald, maar hij heeft dit naar zijn zeggen gedaan om een dakloze vriend, genaamd [persoon 1], te helpen. Bovendien was hij niet op de hoogte van het feit dat deze vriend in dit pand verbleef. De verhuurder van het pand heeft de verdachte naar zijn zeggen nooit ontmoet.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
- de verdachte heeft in de periode van 27 juli 2012 tot en met 7 augustus 2012 via zijn bankrekening vier maal betalingen gedaan ter zake van de huur en energielevering ten behoeve van het pand aan [adres A], in welk pand een hennepkwekerij is aangetroffen en waarin een vriend van de verdachte, [persoon 1], kennelijk verbleef;
- in de contactenlijst van een telefoon die werd aangetroffen in het betreffende pand komt de naam [naam X] voor met het telefoonnummer [telefoonnummer 1];
- het telefoonnummer van deze [naam X] heeft in de betreffende periode meermalen contact gehad met telefoon van de verhuurder van het pand;
- tijdens dit telefooncontact hoorde de verhuurder van het pand dat de persoon aan de andere kant van de lijn opnam met de naam [naam XX], zijnde de voornaam van de verdachte;
- ten behoeve van contact met de huurder(s) over de huur van het pand had de verhuurder het telefoonnummer [telefoonnummer 1] doorgekregen;
- de verhuurder heeft via dit telefoonnummer een afspraak gemaakt voor een ontmoeting met de persoon aan de andere kant van de lijn en ontmoette daarop de verdachte.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet degene is geweest die de verhuurder van het pand heeft ontmoet en dat hij ook nimmer in het pand aanwezig is geweest, niet aannemelijk.
Tegenover de enkele verklaring van de verdachte die verder geen steun vindt in het dossier staat immers de onderbouwde verklaring van de verhuurder van het pand. Deze heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat (i) hij de verdachte heeft herkend als degene die hij in het pand heeft gezien en in verband met de betaling van huur van het pand heeft ontmoet, (ii) hij bij enkele telefoongesprekken via eerder vermeld telefoonnummer [telefoonnummer 1] de stem van de verdachte heeft herkend en (iii) de verdachte heeft ontmoet in een café aan [adres C], toen deze, zoals afgesproken was, achterstallige huur contant aan hem heeft betaald.
Het hof heeft geen aanleiding om aan die verklaringen van de verhuurder, afgelegd onder ede, ter terechtzitting in het bijzijn van de verdachte, te twijfelen.
Het vorenstaande, in onderling verband en in samenhang bezien, leidt het hof tot de slotsom dat de verdachte degene is geweest die in het pand aan [adres A] is waargenomen door de verhuurder; dat deze met hem, verdachte, afspraken heeft gemaakt omtrent de betaling van de huur van het pand en dat deze huur vervolgens – tenminste deels - door de verdachte is betaald.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op de wijze zoals is bewezen verklaard opzettelijk behulpzaam is geweest bij de hennepteelt in het pand aan [adres A] te Den Haag.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op: