ECLI:NL:GHDHA:2016:2371

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
200.181.783/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap was vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking deels te vernietigen en een deskundige aan te stellen voor de waardebepaling van verschillende goederen, waaronder de echtelijke woning, een sloep en een motor. De man verzet zich tegen het hoger beroep en verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen.

Het hof overweegt dat partijen in eerste aanleg volledige overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om deze overeenstemming te vernietigen. Het hof concludeert dat de ondernemersrekening reeds tussen partijen verdeeld is en dat het hof ingevolge artikel 3:185, eerste lid, BW geen rechtsmacht meer heeft. De vrouw's verzoeken worden afgewezen, en het hof bekrachtigt de bestreden beschikking. Tevens wordt de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat het hof van oordeel is dat de procedure in hoger beroep nodeloos is ingesteld.

De uitspraak is gedaan op 20 juli 2016 door het Gerechtshof Den Haag, waarbij de kosten van de procedure aan de zijde van de man zijn vastgesteld op griffierecht en salaris advocaat, en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 juli 2016
Zaaknummer : 200.181.783/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-4851 & FA RK 15-2494
Zaaknummer rechtbank : C/09/468574 & C/09/486044
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.M. Vermeijden te Vlaardingen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.E. van Kuijk-Wesdorp te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 10 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 september 2015 van de rechtbank Den Haag, die is hersteld bij beschikking van 19 oktober 2015.
De man heeft op 29 januari 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vrouw op 31 mei 2016 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 10 juni 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door mr. C. Hartmann, kantoorgenoot van zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man vanwege toedeling van de ondernemersrekening, naast al datgene wat hij al heeft te voldoen volgens de bestreden beschikking, ook nog € 17.499,- aan de vrouw heeft te voldoen, alsmede te bepalen dat een deskundige de waarde van de woning, de Winsome sloep en de motor vast zal stellen en te bepalen dat deze bestanddelen aan de man worden toegedeeld onder voldoening van de helft van de vastgestelde waarde aan de vrouw, alsmede te bepalen dat aan de man de inboedel (huisraad e.d.) wordt toegedeeld onder betaling van een bedrag van € 5.000,- aan de vrouw, alles binnen twee maanden na de beschikking van het hof, dan wel te beslissen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de vrouw af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen, althans de vrouw haar hoger beroep te ontzeggen, zulks onder bekrachtiging van de bestreden beschikking en met veroordeling van de vrouw in de daadwerkelijke proceskosten van de man gemaakt ter zake de procedure bij het hof.

De ondernemersrekening

4. Het hof zal de onderscheiden in beroep aan de orde zijnde kwesties achtereenvolgens behandelen. De man heeft een eenmanszaak (gehad). De vrouw stelt dat het de bedoeling van beide partijen was dat het saldo op de ondernemersrekening van € 34.998,03 verdeeld zou worden. De vrouw betwist dat zij, zoals door de rechtbank overwogen, zou hebben afgezien van de verdeling van dit saldo. Wel heeft de vrouw ermee ingestemd dat de voor de peildatum door de man van de ondernemersrekening opgenomen € 8.000,- buiten de verrekening zou vallen.
5. De man verweert zich daartegen en stelt primair dat een beroepsprocedure er niet toe dient om vastlegging van gemaakte afspraken ongedaan te maken omdat één van partijen spijt heeft. De vrouw dient dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar hoger beroep, althans dat hoger beroep dient te worden afgewezen, omdat tussen partijen een overeenkomst bestaat. Subsidiair stelt de man dat er sprake is van een gerechtelijke erkentenis ex artikel 154 Rv, zodat de grief van de vrouw dient te worden afgewezen. De man stelt voorts dat partijen zijn overeengekomen dat het aandeel van de man in de ondernemingen aan de man zou worden toegedeeld, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 11.658,50 zou voldoen ter vergoeding van de waarde daarvan. Voor het overige zou de vrouw van de man ter zake de ondernemingen niets meer te vorderen hebben. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de man naar de zittingsaantekeningen.
6. Het hof overweegt als volgt. In haar toelichting op de grief stelt de vrouw zelf: “
Dit betreft de ondernemingsrekening van de eenmanszaak. Het gaat om de rekening met het nummer [rekeningnummer] . Op de rekening stond een saldo per peildatum van € 34.998,03. Op het ingeleverde formulier verdelen en verreken staat dit rekeningnummer genoemd en ook de beide pleitnota`s van beide advocaten in eerste aanleg komt dit rekeningnummer naar voren.” De vrouw wist dus dat het saldo van € 34.998,03 tot het ondernemingsvermogen behoorde. Partijen zijn in eerste aanleg beiden in persoon, ieder bijgestaan door een eigen advocaat die de gevolgen van het besprokene ter terechtzitting hebben moeten kunnen overzien, ter terechtzitting verschenen, alwaar zij volledige overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waaronder de activa die behoorden tot het ondernemingsvermogen. Op grond van de overgelegde stukken – waaronder in het bijzonder het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank alsmede het feit dat de vrouw bekend was met het saldo van de hiervoor genoemde ondernemingsrekening – is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt behelst dat alle activa in de eenmanszaak aan de man zijn toegedeeld, onder de verplichting alle passiva van de eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen. De volgende passage uit het proces-verbaal kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet anders worden uitgelegd:
“R. Eenmanszaak.
Dat is niks.
Av. Er worden geen werkzaamheden in verricht. Geen verdeling plaats te vinden.
R. Geen BV.
Am. Twee bankrekeningen.
R. Erbuiten laten?
Av. Ja.”
7. Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat de ondernemersrekening reeds tussen partijen verdeeld is, zodat het hof ingevolge artikel 3:185, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen rechtsmacht meer heeft. Dit betekent dat de eerste grief van de vrouw faalt.

Waardering van de huwelijksgoederengemeenschap

8. De vrouw meent dat de bestreden beschikking te weinig is onderbouwd en dat het hof de bestreden beschikking wat meer zou kunnen aanscherpen als het gaat om de verdeling c.q. waarde van de echtelijke woning, de Winsome sloep, de motor en de inboedel. De door de rechtbank vastgestelde wijze van verdeling veronderstelt dat partijen nog kunnen samenwerken in de diverse verkooptrajecten, maar dat is gezien het verloop van de procedure geen reële mogelijkheid. Zonder nadere aanscherping van de waardes van de boedelbestanddelen gaat een rechtens eerlijke verdeling niet lukken, aldus de vrouw. De vrouw kan ermee instemmen als de man diverse boedelbestanddelen behoudt en ermee doet wat hij wil, indien de aangescherpte waarde verrekend wordt met de vrouw.
De vrouw stelt ten aanzien van de echtelijke woning dat de taxatie die is verricht, en uitkwam op een waarde van € 240.000,-, niet representatief is, nu het huis naast de echtelijke woning – dat kleiner en minder goed onderhouden is – voor een bedrag van € 310.000,- te koop staat. De vrouw wijst er voorts op dat er (volgens de rechtbank) nog een restant hypotheek op de woning zou rusten van € 63.000,-, maar zij weet dat de woning in 2017 hypotheekvrij is. De vrouw wenst benoeming van een deskundige die een bindende taxatie van de woning verricht en een vraag- en laatprijs voor verkoop bepaalt, dan wel waardering van de echtelijke woning voor € 300.000,-.
De vrouw stelt voorts dat zij stukken heeft overgelegd waaruit de waarde van de onderscheiden boedelbestanddelen redelijk kon worden afgeleid, zodat het op de weg van de rechtbank had gelegen zich daarover uit te spreken. Nu tasten partijen in het duister omtrent de waarde. De vrouw wil dan ook benoeming van onafhankelijke taxateurs voor zaken als de motor en de sloep. De vrouw is evenwel bereid uit te gaan van een waarde van € 12.500,- voor de motor en € € 20.000,- voor de boot. De vrouw wijst er tot slot op dat zij de echtelijke woning heeft verlaten zonder inboedelgoederen mee te nemen, terwijl de waarde van de inboedel ten minste € 10.000,- bedroeg. De waarde van de (achtergebleven) inboedel dient tussen partijen nog verrekend te worden.
9. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans om haar verzoek af te wijzen, primair omdat zij haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, subsidiair omdat tussen partijen een overeenkomst bestaat en meer subsidiair omdat er sprake is van een gerechtelijke erkentenis ex artikel 154 Rv.
De man voert daartoe aan dat niet de rechtbank een beslissing heeft gegeven over de waarde van de woning, maar partijen hebben afgesproken dat de man de echtelijke woning voor € 240.000,- mag overnemen. De man meent dat de overnameprijs van € 240.000,- marktconform is. De man stelt ter onderbouwing van zijn standpunt dat waarde van de echtelijke woning tussen partijen niet ter discussie stond. Partijen hebben zowel in als buiten rechte besproken dat de man de echtelijke woning zou mogen overnemen voor de door de taxateur vastgestelde waarde van € 240.000,-. Uit de pleitnotities van de advocaat van de vrouw in eerste aanleg blijkt ook dat de vrouw instemde met overdracht van de echtelijke woning aan de man, dan wel aan een derde, voor een bedrag van € 240.000,-. Het lag, nu partijen niet om een vaststelling van de waarde hebben verzocht en die waarde reeds bindend was bepaald op € 240.000,-, niet op de weg van de rechtbank om de waarde van de echtelijke woning vast te stellen, aldus de man. De man stelt voorts dat het enkele feit dat de woning van de buren te koop wordt aangeboden voor € 310.000,-, niet betekent dat de echtelijke woning onjuist is getaxeerd.
De man stelt ten aanzien de overige boedelbestanddelen , zoals de sloep en de motor, dat er sprake is van verdeling op de wijze als beschreven in artikel 3:185, tweede lid, onder c BW, te weten verdeling van de netto-opbrengst van een goed of een gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht. Beide partijen dienen zorg te dragen voor de verkoop van enkele gemeenschapsgoederen. Partijen is daarbij geadviseerd een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te realiseren, omdat dit in hun beider belang is. Dit is naar mening van de man de juiste beslissing, nu geen der partijen tegen diens wil een gemeenschapsgoed kan worden opgedrongen tegen een prijs waarmee men zich niet kan verenigen, zodat verkoop en verdeling van de verkoopopbrengst aangewezen zijn. Aangezien de man niet bereid is de motor en de sloep over te nemen tegen de door de vrouw gevraagde waardes, dienen die goederen verkocht te worden en zou benoeming van een taxateur nodeloze kosten meebrengen.
De man betwist dat er ter zake de inboedel sprake zou zijn van overbedeling en hij wijst erop dat de vrouw niet heeft gespecificeerd of onderbouwd op welke wijze zij tot een bedrag van € 5.000,- is gekomen. De man wijst er voorts op dat hij ermee heeft ingestemd dat de vrouw de sieraden die zij heeft meegenomen zonder nadere verrekening mag behouden. De vrouw heeft voorts te kennen gegeven dat zij enkel een paar kleine spulletjes met emotionele waarde uit de woning wilde ontvangen en dat na afgifte van dei goederen partijen ter zake de inboedel niets meer van elkaar te vorderen zouden hebben, omdat de inboedel feitelijk al verdeeld is.
10. Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder 6 overwogen, is het hof op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting oordeel dat tussen partijen ter terechtzitting in eerste aanleg volledige overeenstemming tot stand is gekomen ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Daarmee hebben partijen de verdeling tot stand gebracht, en heeft had de rechtbank en het hof ingevolge artikel 3:185, eerste lid, BW geen rechtsmacht meer. Dat de waardes van de diverse te verkopen boedelbestanddelen nog niet vaststaan, is inherent aan de door partijen overeengekomen wijze van verdeling en kan niet tot vernietiging daarvan leiden. Dit betekent dat de tweede grief van de vrouw faalt.

Proceskosten

11. De man wijst erop dat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen de vastlegging van de door de vrouw zelf (al dan niet ter terechtzitting) gemaakte afspraken met betrekking tot de verdeling. De man meent dat de vrouw daarmee misbruik maakt van haar procesbevoegdheid. De vrouw is daarop reeds voor indiening van het verweerschrift gewezen en haar is verzocht de hoger beroepsprocedure in te trekken. De vrouw heeft dit echter geweigerd. Gelet daarop acht de man het – onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2009:BG7995 en 289 Rv – aangewezen dat de vrouw wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten aan de zijde van de man.
12. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof is onderhavige procedure in hoger beroep oor de vrouw volstrekt nodeloos aangegaan. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting beaamd dat partijen overeenstemming over de verdeling hebben bereikt en geen enkele rechtsgrond aangevoerd om die overeenstemming te vernietigen. Het hof ziet daarin aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Nu de man heeft nagelaten de door hem werkelijk gemaakte proceskosten te specificeren – hoewel hij heeft aangegeven een overzicht van de gemaakte kosten aan het hof te zullen zenden – zal het hof daarbij uitgaan van het liquidatietarief. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de man zullen derhalve worden vastgesteld op:
- griffierecht € 314,-;
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x tarief II in hoger beroep = € 1.788,-.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de man tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 314,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, P.B. Kamminga en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2016.